Leven zonder metafysische bovenbouw?

Nesciotitaantjesoosterpark_2

In zijn “Dagboek van een lid van een schoolbestuur” deelt dit bestuurslid ons mee, dat “de humanitaire school te Loenen”, die werd gesticht in mei 1953, een “metaphysischen bovenbouw en alcoholischen onderbouw” bezat.

Die school in Loenen werd echter reeds enkele weken later, op 22 juni 1953, opgeheven en dientengevolge was “Nederland een unieke instelling van onderwijs armer.” 1)

Zo raakte Nederland met de kortstondige bloei en snelle ondergang van deze school tegelijk de kans op de ontwikkeling van een hechte metafysische bovenbouw kwijt. Door de welvaart die kort na dat jaar toesloeg en die nog altijd voortduurt, zit het echter met de alcoholische onderbouw in Nederland wel goed.

Voor alle duidelijkheid voor de hedendaagse lezer: met die “onderbouw” en die “bovenbouw” had Nescio niet de structurele betekenis die deze voor het hedendaagse onderwijs bezitten op het oog, maar de marxistische betekenis die deze begrippen hebben. En dat, natuurlijk, op de hem eigen ironische wijze. Daar de mens zowel, en in ene, een lichamelijk materieel wezen als een geestelijk wezen is, vind je dat structuur-onderscheid ook in de menselijke cultuur en samenleving terug; zo luidde het inzicht van Karl Marx. 2) Dat onderscheid duidde hij aan met respectievelijk “onderbouw” en “bovenbouw”.

De onderbouw is de sfeer van het materiële, de sfeer van de behoeften, de sfeer waar geproduceerd en gewerkt wordt - met alles erop en eraan - en de bovenbouw is de sfeer van de godsdienst, van de kunsten, van de wetenschappen, het recht, de moraal, de filosofie en van ideologieën of levensbeschouwingen.

Hoewel de o-zo gecompliceerde verhoudingen tussen beide sferen door Karl wel werden erkend, was het in zijn visie toch eigenlijk de aard van die onderbouw die in elke historische periode de hoedanigheden, de levenssfeer van het geheel grotendeels bepaalde. Op zichzelf is dit gewoon een model dat zeker sociologische en sociaal-historische bruikbaarheid bezit. Het gaat er echter uiteindelijk om welke factoren werkelijk determinerend zijn, of zelfs werkelijk determinerend behoren te zijn. Dit laatste vraagt natuurlijk om een standpunt dat je met geestelijk kunt karakteriseren.

Bij deze bepalingen liet Marx zich oorspronkelijk leiden door zijn visie die hij op de filosofie van Hegel had. Hij zag in die filosofie, tot op zekere hoogte terecht, de culminatie van alle filosofie: de filosofie als het denken dat tot het wezen van de werkelijkheid, waaronder de mens zelf, wil doordringen en ook doorgedrongen is

Voor Marx was het hegeliaanse filosofische begrip van het wezen van de werkelijkheid - de vrijheid, of de absolute rede - slechts een geestelijke prestatie die nog haar materiële vertaling en verwerkelijking behoefde. Dat wilde dus zeggen, dat de onderbouw zodanig georganiseerd moest worden dat de vrijheid of de absolute rede ook werkelijk tot uitdrukking kon komen.

Met de volgende beeldspraak drukte Marx de positie van zijn eigen filosofie ten opzichte van die van Hegel uit: de filosofie van Hegel staat op haar kop, het gaat erom haar op haar voeten te zetten. Die “kop” en die “voeten” stonden voor Marx' “bovenbouw”, respectievelijk “onderbouw”. Hij bedoelde daarmee, dat het “denken van de filosofie” niet het werkelijk werkelijke is, maar..., tja, dat de materie en vooral ook het spontane menselijke arbeiden het werkelijk werkelijke zijn. Dat spontane arbeiden was dan de vertaling van de geestelijke activiteit van de filosofie. Het is het spontane arbeiden, dat volgens Marx het wezen van de mens uitmaakt, dat echt contact heeft met de werkelijkheid en tot de werkelijkheid doordringt en deze vormt en waarin, zou je kunnen zeggen, de vrijheid of de absolute rede en alles wat maar waardevol kan zijn, tot uitdrukking komt.

Nu is het grappige, of misschien het tragische - beide liggen soms in de condition humaine dicht bij elkaar -, dat Marx hiermee de burgerlijke moraal tot in haar uiterste consequentie doortrekt. Marx' materialisme, of zijn suprematie van de “onderbouw”, is het toppunt van de burgerlijke moraal.

Hoe nu...!? Marx was toch de aartsvijand van de bourgeoisie en haar kapitalisme!? De verklaring voor die ogenschijnlijk merkwaardige positie zit hierin: voor het kapitalisme zoals dat historisch is voortgekomen uit het levensgevoel van de zich emanciperende burgerij – en dat niet zonder meer vereenzelvigd moet worden met de positieve, waardevolle principes van de “vrije markt”, waar het eigenlijk op parasiteert!! - is slechts datgene van betekenis of van waarde, dat een element is in het totstandkomen van een 'waardevol' ofwel verhandelbaar product. Samengevat: slechts die activiteiten – of dat nu materiële of geestelijke handelingen zijn – die in die zin een 'waardevol' of 'nuttig' product opleveren zijn van maatschappelijke betekenis. Kortom, het primaat van het economische. Met al het 'hogere' wordt eigenlijk geen rekening gehouden, of slechts voor zover het ook nuttig kan zijn; al zijn er tegenwoordig wetten en tegenkrachten die dit tomeloze produceren en verhandelen binnen de perken trachten te houden (en soms misschien weer teveel? Volgens sommigen).

Dit principe heeft Marx tot in zijn uiterste consequentie doorgevoerd (zonder er dus werkelijk op geestelijke wijze afstand van te hebben genomen, zodoende gevangen blijvend binnen deze kern van de burgerlijke moraal): slechts datgene is van betekenis en waardevol dat door arbeid, door hard werken tot stand komt. Daarbuiten is er eigenlijk niks waardevols, tenzij als een soort uitstraling van dat “harde werken”.

Je treft deze, van ressentiment doortrokken, houding bijvoorbeeld aan in de wijze waarop Salieri in het toneelstuk en in de film Amadeus - en in Poesjkins Mozart en Salieri - 3) wordt neergezet als iemand die vol jaloezie moet ervaren hoe Mozart moeiteloos het ene na het andere wonderschone werk produceert, terwijl hijzelf met “heel hard werken” daar niet aan kan tippen. Zoiets mag niet kunnen: iets waardevols tot stand brengen moet veel moeite kosten. Dat Mozart een werk grotendeels eerst in z'n hoofd concipieerde – zoals ook componisten als Sjostakovitsj, of Hindemith, of Bach, of Schubert en vele anderen – en dat dan heel vlot, schijnbaar moeiteloos op papier zette, is voor de leek eigenlijk niet te vatten. Maar het al of niet hard ervoor moeten werken bepaalt op zichzelf genomen niet de uiteindelijke waarde van wat dan ook. Voor de goede orde: Antonio Salieri (1750-1825) stelde zich in werkelijkheid niet zo vijandig tegenover Mozart op

Enig tegengif tegen het burgerlijke primaat van het nuttige werd ons al lang geleden aangeprezen en geboden. Als motto voor zijn Valses nobles et sentimentales voor piano uit 1911 heeft Maurice Ravel (1875-1937) boven aan de partituur de volgende regel van de dichter en romancier Henri Régnier (1864-1936) gezet: “... le plaisir délicieux et toujours nouveau d'une occupation inutile.” Zo is 't maar net, als je een ander er maar niet mee lastig valt.

Ravel werkte trouwens hard en langdurig aan zijn composities, hij bleef maar vijlen en wel zodanig nauwkeurig, dat Igor Stravinsky (1882-1971) hem - in positieve zin - die “Zwitserse horlogemaker” noemde. Maar wat doet dat ertoe. Het aardige van die kunstenaars en andere “dead poets” is, dat hun harde werken nu nog vele miljoenen vaak uren van plezier verschaft zonder dat ze er zelf nog beter van kunnen worden. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de specifiek nuttige producten die vroegere generaties ons hebben nagelaten en waarvan we nog gebruik kunnen maken. Werkelijk scheppend vermogen - dat elk mens eigenlijk in meer of mindere mate bezit – is in wezen onbaatzuchtig. De aandeelhouder die wint kijkt daar echter anders tegenaan.

Nu nog even terug naar die “humanitaire school in Loenen”, waarvan de onderbouw werd vertegenwoordigd door de de docent en directeur Dr. Andreas Steinhuber, “een bekend Weensch alcoholicus” en haar metafysische bovenbouw - het bestuurslid laat zich daar niet expliciet over uit - door de idealistische doelstellingen van deze school, naar wij mogen aannemen daar zij toch een “humanitaire school” beoogde te zijn.

Het was niet alleen omdat die humanitaire school te Loenen, na slechts enkele weken te hebben bestaan, opgeheven werd, dat de metafysische bovenbouw aan Nederland ontbreekt. Het is mede het verabsoluteerde principe van het “nuttige” dat de erosie van de “bovenbouw” bewerkstelligt.

Kenmerkend daarvoor is het feit, dat de universiteiten helemaal niks meer met het filosofische vak metafysica te maken willen hebben. Vrouwe Metafysica loopt op haar laatste benen, nog maar even en haar zieltogende resten zijn wegbezuinigd. Zoals ook nog veel andere nutteloze vakken, vooral op het gebied van 'exotische' talen “waar niemand wat aan heeft”.

Misschien kun je dit als graadmeter opvatten voor het niveau waarop grote delen van de universiteiten zich op het ogenblik bevinden. De westerse samenleving is de afgelopen eeuwen steeds meer verwetenschappelijkt; je zou kunnen zeggen, dat de wetenschappen – zeker in de gestalte van de techniek – de 'materiële' basis daarvan zijn gaan vormen, maar tegelijk daarmee zijn de wetenschappen steeds meer vermaatschappelijkt en zodoende wat hun eigenlijke ethos betreft – het voortdurende streven naar ware, belangeloze kennis – getrivialiseerd.

De universiteiten afgedaald tot het niveau van het Zulo? Het “Zeer uitgebreid lager onderwijs”, zoals ooit psycholoog, wijlen Piet Vroon de universiteiten betitelde. Een betiteling waarvan de juistheid werd bevestigd toen een loot van de Albert-Heijn stam een eredoctoraat werd verleend vanwege diens introductie van de streepjescode op de groot-grutterswaren. Waarop Vroon zijn doctorsbul inleverde omdat hij de waarde daarvan door deze geste tot nul gedevalueerd vond. Nu had Vroon ook niet veel met metafysica op, als ik 't me goed herinner; maar dit terzijde

In die door het principe van het nuttige vergiftigde samenleving konden “Titaantjes” al meer dan honderd jaar geleden hun metafysische verlangen niet bevredigd vinden. Zonder dat ze het zo benoemden. Nescio verwoordde in zijn onsterfelijke, gelijknamige verhaal hun verlangen naar een wereld die meer te bieden had dan het werken voor nuttige zaken als het enige waar het leven om draaide

Een halve eeuw voor de stichting en het einde van die school in Loenen zei Bekker op een zomeravond op de Ringdijk aan de rand van Amsterdam, waarachter de ruimte lag die ze als het beloofde land van hun verlangen slechts vanaf die dijk konden vermoeden: `'t Is hier goeie. Zoo moest 't maar blijven.'

“Daar zaten we in 't gras tussen de boterbloemetjes beneden aan de dijk ... en dan begon 't te schemeren. Bavink stond overeind en breidde z'n armen uit en luisterde, en ging daarna weer zitten en zei dat we der ook nooit iets van zouden snappen.... We wachtten maar. Waarop? Dat hebben we nooit geweten. Bekker zei: 'Op 't koninkrijk Gods.' Dat wil zeggen, dat heeft-i een keer gezegd zonder zich nader te verklaren.”

Misschien was 't te vinden in de kolonie van Van Eeden, “..., maar toen we op een Zondag er heen waren geloopen, vier uur gaans, toen liep daar een heer, in een boerenkiel, met dure gele schoenen, kolombijntjes te eten uit een papieren zak, blootshoofds, in innige aanraking met de natuur, zoals dat toen genoemd werd, en z'n baard vol kruimels. Toen dorsten we niet verder en liepen maar weer naar Amsterdam terug en liepen achter elkaar langs de Naarder trekvaart en zongen....” 4)

Maar zelfs die wereld waarin “titaantjes” een dergelijk verlangen koesterden - een paar jaar later brak de Eerste Wereldoorlog uit - schijnt ver achter ons te liggen. In die wereld van meer dan honderd jaar geleden stonden ze: “Heele zomernachten ... tegen 't hek van 't Oosterpark ... en honderd uit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch al zoveel geschreven tegenwoordig.”

Dat was hek van het zelfde Oosterpark waar nu het monument voor Theo van Gogh, “de Schreeuw” staat en waar meer dan dertig jaar geleden het eigen monument voor “Titaantjes” heel kort heeft gestaan, omdat het een paar maanden later werd gestolen en nooit meer is teruggevonden. 5)

Zelfs het Oosterpark heeft zijn onschuld uit de tijd van “titaantjes” verloren, nu er naast het alom woekeren van het nuttige ook nog een zich uitdijende splijtzwam in de samenleving bij gekomen is, waarvan “de Schreeuw” getuigt.

Op 28 Mei (1953) schrijft de “schoolbestuurder” in zijn dagboek: “In Amsterdam speelde vanochtend een draaiorgel: “Im Prater blühen die Bäume.” Het was heel stil en zonnig op de Mauritskade. Op het orgel geschilderd was een boschlaan met een heel diep perspectief, waar m'n gedachten heel ver ingingen. “Im Prater blühen die Bäume.” Ik ben gelukkig nog dezelfde idioot.”

Waar ging zijn nooit gestilde verlangen - want hij was gelukkig vijftig jaar later nog steeds dezelfde idioot -, dat verlangen dat langs dat bospad ging, naar uit?

Erik Bink


P.S.: Dat was de Mauritskade van bijna 60 jaar geleden, waar zich vele jaren later het vuurgevecht tussen de politie en Mohammed Bouyeri afspeelde. Zonnig is 't er soms nog wel, stil nooit meer. Is de “humanitare school in Loenen” dan toch herrezen? In 20006 is in Deventer de particuliere Geert Groote Universiteit gesticht, waar onder anderen Paul Cliteur en Arnold Heertje doceren. Deze universiteit wil inderdaad een tegenwicht bieden aan het nuttigheidsdenken en andere crisisverschijnselen in de cultuur. Haar filosofische afdeling werkt dan ook aan een (jawel) metafysische onderbouwing van haar curriculum. www.geertgrote-univ.nl

1) Zie Nescio's “Dagboek van een lid van een schoolbestuur” uit Boven het Dal en andere verhalen, uit 1961.

2) Een inzicht dat overigens ook bij Hegel systematisch aanwezig is.

3) Door Nicolai Rimsky-Korsakov (1844-1908) in 1897 als opera in een bedrijf getoonzet.

4) De productie-coöperatie Walden van Frederik van Eeden (1860-1932) bij Bussum, die heeft bestaan van 1898 tot 1907. Misschien was de idee van die - fictieve - kortstondige “humanitaire school” nog een late echo van Frederik van Eedens kolonie.

5) Een nieuw afgietsel werd in juli 1988 weer geplaatst, maar in 2006 door vandalen opgeleukt met goudverf. Overigens is het borstbeeld van Arthur van Schendel aan het Leidschebosje, dat daar tientallen jaren - een halve eeuw? - ongestoord heeft kunnen staan, nog niet zo lang geleden ook gestolen. Hoeveel brengt brons tegenwoordig per kilo op?

4 opmerkingen:

  1. (1) Tegenwoordig bedoelen ze iets anders met metafysika. (Zie hieronder uit Wikipedia). Met de metafysica zoals jij die opvat is volgens mij afgerekend door Wittgenstein: "Waarover men niet spreken kan, zou men beter zwijgen."

    (2) Basis en bovenbouw behoren tot de minst productieve en meest misleidende categorieën van het M-denken. Dat komt vooral doordat in het (klassieke) M geen behoorlijke ideeën bestonden over het subject. Zowel niet over het individuele als het collectieve.

    (3) Je dooreen halen van gebruikswaarde en bovenbouw maakt dit nog erger. Zoals je dagelijks mee kunt maken is het kapitalistische stelsel zeer wel in staat zich meester te maken van kunstwerken en ideeën. Sterker nog: een belangrijk deel van het BNP van de US bestaat daar uit(Hollywood, de Muziekindustrie, Software, resultaten van research)

    Uit Wikipedia:

    In de moderne positivistische wetenschap wordt onder metafysica verstaan: het terrein van de modellen, theorieën, hypothesen et cetera die niet experimenteel getoetst kunnen worden. Dit in tegenstelling tot de fysica, die betrekking heeft op de theorieën et cetera die in beginsel experimenteel getoetst kunnen worden. In deze zin komt het gebruik van de term metafysica sterk overeen met dat van de term metatheorie. Zo valt bijvoorbeeld de zwaartekrachttheorie over de interactie van een zwart gat met zijn omgeving onder de fysica, terwijl hypothesen over verschijnselen in een zwart gat tot de metafysica behoren, omdat ons volgens de huidige inzichten geen informatie uit een zwart gat kan bereiken. Evenzeer behoort alles wat zich in tijd of ruimte buiten het waarneembare heelal afspeelt tot de metafysica. Volgens deze definitie van het begrip metafysica kunnen theorieën over zeer obscure en niet met de zintuigen waarneembare verschijnselen (bijvoorbeeld neutrino's) tot de fysica behoren en theorieën over 'normale' objecten (bijvoorbeeld een voetbal in een parallel universum) tot de metafysica. Heel omstreden is de vraag of de termen en concepten van een theorie over waarneembare objecten als zodanig metafysisch zijn (zodat vragen als: "Wat is Ruimte?", "Wat is Tijd?", "Wat is een neutrino?" wellicht zinvol zijn) of dat ze volledig overeenkomen met hun verwijzing naar de ervaring van fysieke objecten. Dat vraagstuk zelf behoort echter weer niet tot de wetenschap, maar tot de metafysica.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. De mooiste van Nescio vind ik nog steeds deze:

    "God straffe de verantwoordelijke ambtenaar. Als het kan een beetje hardhandig."

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Prachtig stuk - alleen struikelde ik, net als Victor, een beetje over die "metafysica". Is het niet duidelijker om de bovenbouw te omschrijven als geestelijk leven, cultuur o.i.d.?
    Bij mijn weten liepen de marxisten, die in filosofische zin materialisten waren, niet zo weg met "metafysica" (al menen positivistische denkers dat ook het begrip materie een metafysische categorie is).

    Het volgende tafereel vergeet ik nooit meer dankzij een tekening van Joost Swarte:

    Toch heeft zelfs de lange Hoyer er naderhand aan moeten gelooven. Japie heeft die malle zalmkleurige jas van ’m geleend en nooit teruggebracht. Maar veel plezier heeft Japie er niet van gehad. Ieder oogenblik moest hij er mee in den slag, en in Ouderkerk op de brug hebben de pummels er een mouw uitgetrokken.

    BeantwoordenVerwijderen