Maandag



Maandag

't Gebeurde op een novemberochtend. Jaren van gezelligheid (een sluipende gezelligheid met de daarbij horende drankjes) braken me op. Ik schudde mijn katterig hoofd en moeizaam kwam ik tot het inzicht dat ik moest stoppen met dat ritueel. Mijn studie van het caféleven was me uit de hand gelopen.

Rond 1970 begon het. In bierhuizen, knijpjes, waar het vrije woord levendig werd gebruikt, verschansten we ons.
Een stelletje rotlachers en dromers... Goochelend met woorden charmeerden we, als we de kans kregen, nieuwsgierige meisjes die naar het 'vrijgevochtene' lonkten. De drank had nog een erotische impact.
Toch sneller dan je verwachtte werd de gezelligheid in die kringetjes een verlammende aangelegenheid. Ik had al 's eerder opgemerkt: altijd dezelfde koppen in de kroeg, niet te vergeten je eigen blaséje kop.
Gevolg: conflicten vanwege de schijnrelaties - iedereen denkt iedereen te kennen, wat achterklap oplevert die niet onderdoet voor het geouwehoer in, laten we zeggen, een doorsnee straatje.

Hoewel, dat was het verraderlijke: telkens keerde het gevoel terug dat je sublieme ogenblikken beleefde. Vooral in het holst van de nacht. Je rookt een pijpje, je drinkt een glaasje, grootse werken zweven voor je geest, je zal de wereld versteld doen staan, maar o wee, de volgende ochtend heb je weer 't zuur.

'Gedaan met het gezellige doorzakken,' mompelde ik op die koude novemberdag in '74. Met krakende pas naderde ik het Roelof Hartplein terwijl een sneeuwbui me tot op het bot verkleumde.

Ik vroeg me af wat ik de afgelopen nacht had aangericht. Iemand vermoord? Dodelijke beledigingen?
Uitgesloten.... deze keer was ik van hot naar haar in een auto vervoerd en uiteindelijk lag ik in een bovenhuis, ergens achter het Concertgebouw, op een strechbed te ronken. Vaag herinnerde ik me nog een gillende vrouw in het trapportaal en Rijk de Gooyer, zingend op de wc.

Merkwaardig... liep daar toevallig niet De Gooyer, aan de overkant van het Roelof Hartplein?
Ik zag hem op z'n rug. Onmiskenbaar de gestalte van onze komiek; misschien dat-ie me kon opvrolijken.
'Rij-ijk!'
Ik snelde hem puffend achterna, dieper de Concertgebouwbuurt in. 'Rij-ijk!'
Het leek erop dat de man stokdoof was geworden. Ik had 'm ingehaald.. draaide me naar zijn gezicht toe en ik schrok me wezenloos... ik keek in een verschrikkelijk puisterige brillekop van een wildvreemde. 'Pardon, een vergissing, meneer.'

Pijnlijk... en alles deed me al pijn. Ik kon wel janken. Dat kwam van de overgevoeligheid door drank en kater, zwaarder dan ooit na het jarenlange gelummel.
Ik vermande me, ofschoon het somber in me doorknaagde.. hoe raakte ik uit die poel?
Toen (wenn der Not am höchsten ist, ist die Rettung am nächsten) hoorde ik het luchtalarm van de BB loeien; de bafaamde sirenes, klokke twaalf, op de eerste maandag van de maand. Ik vond het een zeer opbeurend geluid.

De sirenes deden me aan een avontuur denken. Of eigenlijk een avontuurtje waaruit de onopgesmukte gezelligheid sprak van de tijd dat ik me pas in de hoofdstad had gevestigd.
Tijdens het luchtalarm bedreef ik de liefde. En de nacht daarvoor.... Er zat een hele geschiedenis aan vast die zich in luttele seconden weer aan mij ontvouwde.

De opmonterende kracht van het scherpe geheugen... maar geen geklets nu. Laat ik het verhaal vertellen dat evengoed gisteren gebeurd had kunnen zijn. 'n Momentje bladstilte.

Het begon zo. Ik was ingepalmd door een beeldschone, zij het gehuwde vrouw. Het zou volkomen hemels zijn geweest indien haar man los van de affaire had gestaan.
Ik kende het echtpaar al een paar dagen.
Die nacht hadden ze me geïntroduceerd op de kunstenaarssociëteit De Kring. Zij bood me een Calvados aan en wees mij, vol naïeve trots, op enige bekende schrijvers en toneelspelers. Rijk was er ook bij. De bloeitijd van het toneel was nog niet ten einde - ze voelden zich nogal wat. Gevoileerde stemmen, en stemmen als buiken.
Aan de bar ving ik een discussie op tussen een stel schrijvers over de toekomst van de roman. Het verschilde in geen enkel opzicht van het warrige geredekavel dat je momenteel hoort. Een snufje Proust, een kwakje Flaubert, een handvol Kafka..
'Sukkeltje,' riep er één. 'Fout. Het gaat juist om de intermitterende blauwdruk van de roman.'
'Welnee, ik heb het gewoon over een pastiche van de wetmatigheid van het gevoelsleven.'
Zulke taal sloegen ze uit.

Uit De Kring wandelde ik met het echtpaar mee naar huis. In die periode had ik geen vast adres, en ik was blij dat ze me uitnodigden bij hen thuis te slapen.
Ze bewoonden de bovenste etage van een grachtenpand; knus en niet bijzonder groot. De kamer werd gevuld door een pompeus bed. Er konden vijf à zes volwassen personen in. Ik informeerde waar zich de logeerkamer bevond.
'Kom gezellig bij ons liggen,' zei de gastheer suikerzoet lachend.
'Toch geen, eh... triootje? Zo modern ben ik niet.'
'Ach nee,' zei hij. 'Je ziet maar. Ik ga slapen, en ik zal niet jaloers zijn.'
Post-Freudiaan noemde hij zich.
Naast haar onder de wol keek ik angstig naar de rug van de intellectueel die, decent afstand houdend, meteen al in diepe slaap verkeerde. Of deed-ie alsof?
In een oogwenk waren we aan het vrijen. Ik had het hard nodig... enorm grote borsten. Desondanks kon ik me, door zijn remmende aanwezigheid, niet ten volle aan het liefdesspel overgeven. Ze merkte 't en fluisterde: 'Hij vindt het heus niet erg hoor.'
Bedreven als ze was, speelde ze het klaar dat ik hem tijdelijk vergat. Tot op het meest ongelukkkige moment, links van ons, uit de sponde zich een spook in een wit hemdje verhief. Het zweefde boven ons, steunend op een hand. Geschrokken keek ik om in dat vilein glimlachende gezicht. De andere hand kwam naar voren. Zou hij me de ogen uitkrabben? Ontzettend. Hij aaide me over m'n rug.
'Fijn. Ga zo door,' sprak hij met een slaperige buiksprekerstem. 'Ga zo door.' Als een pudding zakte ik bovenop haar ineen.

Blij dat-ie de volgende morgen al vroeg was opgehoepeld naar een studiebespreking. Wat we die nacht aan erotiek te kort waren gekomen, haalden we dubbel en dwars in.
Regen tikte tegen het raam.. Ineens begonnen de luchtalarmsirenes te loeien. En daar verscheen de Post-Freudiaan andermaal ten tonele.
'Tien over twaalf zie ik op m'n klokje. Zijn jullie ngo bezig?'
'Jaloers?' vroeg ze plagerig. Dat was waar: hij mocht per se niet jaloers zijn.
'Ik bedoelde,' zei hij, 'dat we hadden afgesproken samen een broek voor mij te kopen.'
'Maar schat, het is maandag... de winkels gaan pas om één uur open. Tijd zat.'

En ik zie weer voor me hoe hij moeite deed zijn lachje niet door het zuur te laten penetreren.
Men begrijpt dat het geen duurzame relatie met haar werd. Ik was niet bestand tegen dat ''jaloerse niet-jaloerse' van de man.
De roman over een cureieuze driekhoeksverhouding (die het had kunnen worden) stierf een vroegtijdige dood. Niet verder gekomen dan pagina drie.

Ik kreeg café-restaurant Keyzer in het vizier. Die babbeltent naast het Concertgebouw. Voor ik mijn ideeën er eens gezellig zou gaan uitventen... 'Naar huis,' beet ik mezelf toe. 'Purgeren. In retraite. Als commissaris Maigret met een hete grog naar bed... TAXI!'

Johnny van Doorn


Uit: Gevecht tegen het zuur - Johnny van Doorn

Verhalen
1992
De Bezige Bij
Amsterdam

Geen opmerkingen:

Een reactie posten