Vrede en vrijheid
Cleveringa-lezing door Paul Cliteur op 26 november 2008 in het gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal in Den Haag
Dames en heren,
De serie van lezingen waarvan deze lezing een onderdeel vormt is vernoemd naar Rudolph Pabus Cleveringa. Cleveringa was een Nederlandse hoogleraar in de rechtsgeleerdheid, verbonden aan de universiteit van Leiden. Hij leefde van 1894 tot 1980. Zijn naam leeft nu nog voort door een moedige daad die hij verrichte op 26 november 1940. Cleveringa hield toen een rede waarin hij protesteerde tegen het ontslag van Joodse hoogleraren dat door de Duitse bezetting was aangekondigd, onder andere het ontslag van Eduard Maurits Meijers (1880-1954).1
Cleveringa werd opgepakt door de Sicherheitspolizei en tot aan de zomer van 1941 opgesloten. In 1944 werd hij opnieuw opgepakt en als gijzelaar vastgezet in kamp Vught. Hij heeft de Tweede Wereldoorlog wel overleefd. En ruim overleefd mag men wel zeggen. In 1980 is hij overleden.
De rede van Cleveringa is een belangrijk moment in de Leidse universiteitsgeschiedenis. Na die rede van Cleveringa riepen de studenten op tot een staking en daarop werd de universiteit gesloten. Die werd pas weer heropend in 1945.
Deze gebeurtenissen worden herdacht in de zogenaamde “Cleveringa-bijeenkomsten”. Sinds 1970 organiseert de Universiteit van Leiden bijeenkomsten in Nederland, maar ook in andere delen van de wereld en tevens bestaat een Cleveringa-leerstoel.
Tijdens de zogenaamde 26-november bijeenkomsten (waarvan deze bijeenkomst er één is) wordt van de spreker verwacht dat deze een “eigen verhaal” vertelt, waarbij dan een relatie wordt gelegd “met de gebeurtenissen op 26 november 1940”, zoals het wordt geformuleerd door Jolanda Hendriksen in haar boekje Tegen de tirannie en de verdrukking: een geschiedenis van de Leidse universiteit en haar studenten (1995).2
Dit boekje van Hendriksen is uitgegeven door het Leids Universiteits Fonds dat zich inzet voor de eenheid binnen de universiteit, maar ook voor “vrijheid en autonomie”. En met “vrijheid” bedoelt het Leids Universiteits Fonds dan niet alleen de vrijheid op financieel en bestuurlijk gebied, zoals Hendriksen toelicht in haar boekje, maar ook de vrijheid waarvoor Leiden als stad “eeuwen geleden strijd leverde”.3
Aan die strijd voor vrijheid is ook mijn rede van vandaag gewijd. Ik zal betogen dat die vrijheid niet alleen bevochten moest worden in het Nederland van “eeuwen geleden” (denk aan de geboortestonde van de universiteit van Leiden), ook niet alleen in het Nederland van enkele decennia geleden (denk aan de tijd van Cleveringa) maar ook nu. Ook nu staat die vrijheid in zekere zin onder druk. Die “tirannie en verdrukking” tegen de achtergrond waarvan de universiteit van Leiden door Willem van Oranje werd gesticht was natuurlijk – laat ik meteen benadrukken - van een andere aard dan die uit de tijd van Cleveringa. En de tirannie en onderdrukking van de vrijheid uit de tijd van Willem van Oranje en die van Cleveringa tezamen genomen was weer een ander soort bedreiging voor de vrijheid dan waar we tegenwoordig mee te maken hebben. Maar er zijn ook parallellen en die zal ik belichten.
Wat betekent presidium libertaris in 2008?
In 1574, het oprichtingsjaar van de Leidse Universiteit, ging het om de tirannie van de Spanjaarden. In 1940 ging het om de tirannie van de Duitsers. Maar gemeenschappelijk hebben die gebeurtenissen dat het ging om tirannie.
Voor een universiteit is deze geschiedenis natuurlijk om vele redenen interessant. Het geeft de universiteit bijvoorbeeld een “identiteit”. Wij zijn vóór de vrijheid. De Leidse universiteit heeft een officiële zinspreuk, namelijk “Presidium Libertatis”: bolwerk van de vrijheid.
Maar het plaatst al diegenen die vandaag een Cleveringa-lezing houden (ik heb er snel 39 geteld) ook voor aan aanzienlijk probleem en dat is het probleem dat ik vandaag wordt geacht op te lossen, namelijk de vraag: wat betekent die zinspreuk? Of liever nog: wat kan ik daar onder de huidige omstandigheden mee doen? De Spaanse bezetters zitten tenslotte niet meer in Nederland. Wij gaan hoogstens één keer per jaar op vacantie naar Alicante of Marbella en Spanje wordt dus tegenwoordig geassocieerd met zon en zee en lekker eten. Onze belagers van 1940 hebben ook een geheel andere hoedanigheid aangenomen. De Duitsers zitten in Duitsland en diegenen die eigen ervaringen hebben die teruggaan op de bezettingsperiode zullen uitsterven.
Toch verwacht het Leids Universiteitsfonds dat ik vandaag een relatie leg met 26 november 1940. En hoewel dat niet expliciet is opgegeven omdat het misschien wat ver gezocht lijkt, zou het toch ook aardig zijn wanneer een relatie gelegd kon worden – al is het maar speculatief - met 1574 dat voor Willem van Oranje en zijn tijdgenoten het ijkpunt was voor tirannie.
26 november 1940
Laat ik beginnen met 26 november 1940. In een zekere zin was de situatie in 1940 overzichtelijk. Er was een duidelijke vijand: de Duitsers. Misschien niet alle Duitsers, bijvoorbeeld niet de Duitsers die in het gevang zaten in hun eigen land omdat zij het ook niet eens waren met de plannen van hun leider Adolf Hitler. Maar toch zeker wel de Duitsers die het toen politiek voor het zeggen hadden; de Duitsers die ons eigen land bestuurden en die steun gaven aan de oorlogsmachinerie van Hitler. En die Duitsers die kon je herkennen aan de taal die ze spraken en aan de uniformen die ze droegen. Zij woonden ook op een duidelijk afgebakend geografisch gebied dat ze overigens wel flink aan het uitbreiden waren. Precies daarom waren ze ook bij ons.
Als we dat vergelijken met de situatie van tegenwoordig, dan is dat heel anders. Ook tegenwoordig bestaat nog oorlog. En in zekere zin is Nederland bij oorlogen en militaire acties betrokken. Wij zijn nu bijvoorbeeld in Afghanistan bezig met militaire operaties. Tegen wie zijn die gericht? Niet tegen de Afghaanse regering, ook niet tegen de Afghaanse bevolking, maar wel tegen een diffuse groep die je misschien nog het beste als “de Taliban” of iedereen die hen steunen zou kunnen aanduiden.
Voor andere landen geldt hetzelfde. De Amerikanen en de Britten zijn Irak binnengevallen en hebben daar een “regime-change” tot stand gebracht. Waarom eigenlijk? Was dat alleen om die Irakies te helpen? Nee, dat gebeurde ook omdat het vermoeden bestond dat de Iraakse staat onderdak zou bieden aan “terroristen”.
Wat die “terroristen” precies zijn wordt om allerlei redenen niet zo duidelijk uitgesproken. In beginsel zijn natuurlijk vele soorten terroristen te onderscheiden. We hadden in de jaren zeventig de Rote Armee Fraktion. We hebben de ETA en vele andere soorten van individuen en groepen die bereid zijn geweld te gebruiken voor het realiseren van hun doelstellingen. Maar in het kader waarin we daarover spreken als het gaat om Irak, Iran en (zoals straks nog zal blijken) de hedendaagse terrorismedreiging in Europese landen en de Verenigde Staten van Amerika dan gaat het voornamelijk over één soort terrorisme: islamistisch terrorisme. Dat wil zeggen: een vorm van terrorisme dat zich baseert op een religieus-politieke ideologie die door de meerderheid van de deskundigen op dit terrein wordt aangeduid als het “islamisme”.
Dat “islamisme” – ik zeg het “loud and clear” - is niet identiek aan de Islam, maar het zoekt wel aansluiting bij de meest fundamentalistische stromingen binnen de Islam. De belangrijkste politieke activisten van die stroming zijn Osama bin Laden (1957- ) en Ayman al-Zawahiri (1951- ). De belangrijkste geleerde ideologen zijn Sayyid Qutb (1906-1966), Ayatollah Khomeini (1902-1989), Hassan al-Banna (1906-1949) en Ibn Taymiyya (1263-1328). De religieuze terroristen die zich door het islamisme laten inspireren hebben de oorlog verklaard aan het Westen, de Verenigde Staten voorop als symbool van het Westen.
Met de informatie die we vandaag hebben moeten we misschien zeggen dat die religieus terroristen zich niet voornamelijk in Irak bevonden. En over de vraag of die interventie in Irak achteraf gezien als geslaagd moet worden beschouwd zou veel te zeggen zijn. Maar wat we niet kunnen zeggen is dat die religieus terroristen niet bestaan. Zij bestaan net zoals de Duitsers bestonden in 1940 en de Spanjaarden in 1574. De religieus terroristen bestaan alleen wel op een heel andere manier dan de Duitsers uit 1940. Zij zijn veel minder duidelijk zichtbaar. Zij vormen een virtueel netwerk. Zij zijn verspreid over verschillende staten. Zij hebben geen duidelijk grondgebied en een leiding die voor de traditionele staten een aanspreekpunt vormen. Dat maakt die “oorlog” tegen het terrorisme – als men het woord “oorlog” hier al zou willen gebruiken – in ieder geval tot een “asymetrische” oorlog. De oorlog met, de strijd tegen, het conflict met het terrorisme is een oorlog of een strijd met een grotendeels onzichtbare vijand. Meer een guerilla-oorlog dan een gewone oorlog.
Nogmaals: 9/11 (Twin Towers), 7/7 (bomaanslagen in de Londense Metro), Madrid – terroristen bestaan wel. Eentje hebben we aan het werk gezien in Nederland op 2 november 2004 en die zit nu een levenslange straf uit in de gevangenis. Een andere gooide een handgranaat naar de politie op 10 november 2004 en die zit ook in de gevangenis (voor 15 jaar). Weer een ander was bezig met het voorbereiden van een terroristische aanslag en die heeft een straf gekregen van 8 jaar (Samir A.).
Justitie heeft nog dit jaar (op 23 januari 2008) geprobeerd om een hele groep, de zogenaamde Hofstadgroep, veroordeeld te krijgen als “criminele organisatie”, maar dat is niet gelukt en een aantal van hen loopt dus gewoon weer rond.4
Moeten wij ons zorgen maken over religieus terrorisme?
Inmiddels hebben we ook andere zorgen gekregen. Nederlanders zijn minder bezorgd over de mogelijkheid van een terroristische aanslag, meldt het dagblad De Pers.5 Dat is weer gebaseerd op een rapport van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding waarin wordt aangegeven dat nog maar 13 procent van de Nederlanders bang is voor een terroristische aanslag.
Is dat gevoel nu gebaseerd op rationele overwegingen?
Het antwoord is “nee”. Volgens de Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding is het dreigingsniveau in Nederland “substantieel”. Op de website van het NCTB worden vier dreigingsniveau’s onderscheiden:
minimaal
beperkt
substantieel
kritiek
Volgens het NCTB zitten we dus op het één na hoogste niveau.
Hoe zijn we daar terecht gekomen? Immers aan het begin van 2008 zaten we nog op “beperkt” en nu is dat “substantieel”. Volgens het NCTB heeft dat te maken met de film Fitna van Geert Wilders. Mede als gevolg van de film Fitna van Geert Wilders behoort Nederland tot – zoals het geformuleerd wordt door het NCTB – tot een van de “voorkeursdoelwitten van internationale terreurnetwerken”.
Toch maken de Nederlanders volgens de enquête die het NCTB heeft laten verrichten zich daar niet zo’n zorgen over. Waarover wel? Over de kredietcrisis.
Waarom je niet bezorgd hoeft te zijn om terrorisme
En tot op het zekere hoogte, dames en heren, is dat nog niet eens zo gek. Het is namelijk vanuit een bepaald perspectief ook heel redelijk om te zeggen “ik maak me meer zorgen over de kredietcrisis” dan over een terroristische aanslag. Waarom is dat redelijk? Dat is redelijk omdat de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking niet direct het slachtoffer zal worden van een terroristische aanslag. En daar ligt een enorm verschil met de kredietcrisis. Als we afstevenen op een financiële crisis dan is de kans heel aanzienlijk dat wij allemaal, zoals we hier zitten, daar iets van zullen merken – om het heel voorzichtig uit te drukken. Maar wat merken we van een terroristische aanslag? Naar alle waarschijnlijkheid: heel weinig.
De reden ligt voor hand. De kans dat u of ik net in die trein zit die de lucht in vliegt of het vliegtuig dat gekaapt wordt is enorm klein. De kans dat we een hartaanval krijgen is veel groter. Of dat we een verkeersongeluk krijgen. Of dat op een gegeven moment we van de dokter te horen krijgen dat we lijden aan een dodelijke ziekte.
Waarom je wel bezorgd moet zijn over terrorisme
Dus waarom zouden we ons druk maken over terrorisme?
Wel, omdat er sommige mensen zijn die een veel hogere dreiging ervaren van het terrorisme dan anderen. Denk bijvoorbeeld aan Theo van Gogh. Die liep – kunnen we nu vaststellen – zo rond de zomer van 2004 een veel grotere kans om met terrorisme te maken te krijgen dan de modale Nederlanders die alleen maar de kleine kans lopen in een trein of op in een metrostation te worden opgeblazen. Hij liep een grotere kans met terrorisme te maken te krijgen omdat hij iets had geschreven wat religieus terroristen niet willen lezen, namelijk kritiek op hun godsbeeld. En merkwaardig genoeg heeft daarom 2 november 2004 iets te maken met 1574. Die moord op 2 november 2004 was een reactie op een vrijheid die bevochten was op de tirannie van de Spanjaarden in de 16e eeuw.
In een toelichting op die moord op Van Gogh tijdens de behandeling van het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van Rotterdam van 10 maart 2006 voor het gerechtshof van Den Haag op 23 januari 2008 lichtte de moordenaar, Mohammed B., dat toe met de stelling dat iedereen die zou doen wat Van Gogh had gedaan hetzelfde kon verwachten. Dat betekent dat de terroristische aanslag waarmee wij te maken hebben gehad op 2 november 2004 was gericht op een beginsel, een principe waarop onze samenleving – opnieuw: sinds 1574 - is gebaseerd.
Wat is dat beginsel? Dat is het principe van de vrijheid van kritiek. Daarop is de wetenschap gebaseerd. Daarom hechten we waarde aan wat wordt genoemd de “academische vrijheid”. Daarop is de democratie gebaseerd. Immers de vervanging van politieke leiders in een democratie is nauw verbonden met het idee dat politiek beleid in het openbaar kan worden besproken en dat politieke leiders kunnen worden bekritiseerd.
Aan dat beginsel had de Duitse bezetting overigens ook een grote hekel. En wie daar ook een grote hekel aan had was Filips II die de religieuze fanaticus Balthasar Gerards op pad stuurde om de ketter Willem van Oranje te doden, zoals in 1584 geschiedde. En aan die vrijheid van kritiek heeft ook de Talibaan een hekel met wie we nu overhoop liggen in zo’n afgelegen land als Afghanistan. Maar nogmaals dat “bolwerk van vrijheid” staat ook weer centraal in de recente moord: 2 november 2004. En dat laatste is heel dicht bij: niet alleen in de tijd, maar ook in geografisch opzicht. Het vindt allemaal plaats op het Nederlandse grondgebied.
Nu merken de meeste mensen op het eerste gezicht heel weinig van die sympathisanten van het religieus terrorisme. Natuurlijk, het leven van Geert Wilders is ingrijpend veranderd. Dat van Hirsi Ali ook. Ook Theo van Gogh moet zich in de laatste seconden van zijn leven hebben gerealiseerd dat de werkelijkheid zijn stoutste vermoedens had overtroffen.
Maar wat merkt u daarvan?
Volgens mij toch meer dan menigeen geneigd is te denken.
En daarmee, dames en heren, zijn wij weer terug bij het thema van deze lezingen en bij 26 november 1940. Wat merkte de meerderheid van de bevolking van het ontslag van enkele hoogleraren aan een universiteit in Leiden? Wat merkte de meerderheid van de bevolking van het feit dat Cleveringa werd opgepakt? Vanuit een bepaald perspectief merkte de overgrote meerderheid van de bevolking daar heel weinig van. Toch was de gebeurtenis relevant omdat het ons confronteert met centrale waarden waarop deze beschaving is gegrondvest.
Wat zijn die waarden die in het geding waren aan het eind van 1940? Je kunt die terugbrengen op twee centrale punten.
Het eerste punt wordt gemaakt door Cleveringa.
Het tweede punt wordt gemaakt door de studenten die zich solidair met hem verklaarden.
Het eerste punt – het punt van Cleveringa dus - is dat je iemand wel kan ontslaan aan een universiteit als hij zijn werk niet goed doet, maar niet op de grond dat hij behoort tot een ander ras, een andere huidskleur heeft, andere politieke of religieuze opvattingen heeft dan de regering van het land waarin hij leeft. Dit punt is natuurlijk zo overduidelijk en overbekend dat ik daar niet langer bij stil hoef te staan. Waar Cleveringa tegen opkwam, is wat wij tegenwoordig “discriminatie” zouden noemen: het maken van ongerechtvaardigd onderscheid.
Het tweede punt is het punt van de studenten. Zij protesteerden tegen het feit dat iemand die protesteert tegen discriminatie wordt opgepakt door de autoriteiten en vastgezet. Het punt dat door de studenten gemaakt wordt is eigenlijk een punt over de vrijheid van kritiek. Het moet iedereen (en ook een hoogleraar) vrij staan de regering van kritiek te voorzien.
Het tweede punt waarop het regime van de Duitse bezetter dus onaanvaardbaar was, is dat men geen kritiek toeliet. Men wilde de eigen ideologie, de eigen politieke overtuiging, niet blootstellen aan kritiek. Mensen die dat wel deden werden, zoals met Cleveringa het geval was, opgesloten of omgebracht.
Precies daar ligt een punt van overeenkomst met het hedendaagse islamisme en de gewelddadige vorm daarvan: religieus terrorisme. Islamisme, de wereldbeschouwing van Bin Laden en Ayatollah Khomeini, duldt geen kritiek. En religieus terroristen, de volgelingen van Bin Laden en Khomeini zoals de ons bekende heer B., hebben het daarmee voorzien op precies dat presidium van de Leidse universiteit: bolwerk van vrijheid. Zij hebben niets met vrijheid. Of liever: zij hebben niets met vrijheid wanneer die in kritische zin wordt aangewend om hun ideologie of hun religieuze overtuiging onder kritiek te stellen.
De actuele betekenis van 26 november 1940 voor 26 november 2008
Nu zou ik mij kunnen voorstellen dat bij u nu de volgende gedachte opkomt.
U zou kunnen zeggen: “Goed, ik begrijp nu wat de overeenkomst is tussen de Duitsers uit 1940 en de religieus terroristen anno 2008.” En als ik een beetje geluk heb dan zegt u ook nog: “OK, ik begrijp ook dat in 1574 dat presidium libertatis een rol speelde en dat in zekere zin Willem van Oranje ten prooi is gevallen aan religieus fanatisme.”
U zou het allemaal een beetje vergezocht kunnen vinden, maar het is niet uitgesloten dat wanneer u een en ander eens op u laat inwerken, dat u zegt: “daar zit wat in”.
Niettemin kunt u dan nog wel tegenwerpen: “wat moeten wij tegenwoordig met die overeenkomst?” De Duitsers zitten in Duitsland. De Spanjaarden zitten in Spanje. De hedendaagse religieus terroristen zitten in de gevangenis met levenslang, 15 jaar en 8 jaar. Dus wat is de relevantie van mijn verhaal? Ik heb dan wel, zoals de opdracht was van het Leids Universiteitsfonds, de “link” gelegd tussen het verleden en het heden, maar mijn bespiegelingen zijn toch voornamelijk van historisch belang.
Toch zou dat een wat kortzichtig standpunt zijn en dat wordt duidelijk wanneer ik u confronteer met het volgende voorbeeld.
De burgemeester van Rotterdam
U heeft misschien het interview gelezen met de aanstaande burgemeester van Rotterdam: Ahmed Aboutaleb. Op de voorkant van het Volkskrant Magazine van 15 november 2008 stond een afbeelding van Aboutaleb ter aankondiging van een interview met hem. De tekst die op het cover van het Magazine geplaatst was luidde: “De moskee durf ik niet meer in.”6
Dit is een verwijzing naar een uitspraak die Aboutaleb doet in het interview en die de reactie van het Magazine kennelijk als motto voor het gehele interview heeft genomen. In het interview zegt Aboutaleb: “Vroeger ging ik naar de moskee.” Dan valt een korte stilte. En dan zegt hij: “Maar ik durf het niet meer. Zo simpel is het. Je durft het gewoon niet meer.”7
Waarom durft de aanstaande burgemeester de moskee niet meer in? Dat komt omdat hij tot mikpunt van terroristische belangstelling is gemaakt. Dat is overigens al jaren het geval. Het is begonnen na de moord op Theo van Gogh in 2004. In een interview met het dagblad Trouw in 2005 zei Aboutaleb: “Ja, ik word bedreigd. Niet omdat ik mij beledigend over de islam of over de profeet heb uitgelaten. Maar omdat ik, in reactie op een publicatie over het boek ‘De weg van de moslim’ – waarin staat dat homoseksuelen van vijfhoog naar beneden gegooid dienen te worden – heb gezegd dat het een oproep is tot het verrichten van een daad die in strijd is met de rechtsorde in Nederland. Zo simpel is het. Ik heb niet verwezen naar de islam, ik heb verwezen naar de wet. Ik ben wethouder, ik houd de wet. En in die wet staat, onder andere, dat het vermoorden van onze medemens niet is toegestaan.”8
Dit is een interessante passage om verschillende redenen. De eerste reden is dat Aboutaleb zelf constateert dat hij wordt bedreigd, maar niet omdat hij zich negatief heeft uitgelaten over de Islam. Opvallend is ook dat men uit het interview lijkt te kunnen opmaken dat Aboutaleb daar zelf enigszins verbaasd over is.
Een tweede reden waarom dit een interessante passage is, is omdat deze te maken heeft met ons onderwerp. Aboutaleb wordt dus bedreigd omdat hij afstand heeft genomen van een radicaal Islamistisch boek, De weg van de moslim. Daarin stond aangegeven dat geweld moet worden gebruikt tegen homosexuelen. Waarom? Om geen andere reden dan dat zij homosexueel zijn. Dat stuitte Aboutaleb tegen de borst en hij verzette zich daartegen. Maar met dat verzet riep hij de gramschap van de radicalen over zich af. Mohammed B., de moordenaar van Van Gogh, had ook een “Open brief aan de wethouder van Amsterdam Aboutaleb” geschreven. Die brief bevatte de volgende tekst:
Het zou ons uitermate verheugen wanneer wij de sharia zouden inluiden met het te pletter laten neervallen van meneer Wilders van de Euromast.9
Extremisten hebben kennelijk iets met het te pletter laten vallen of met hun hoofd naar beneden laten vallen van homosexuelen. Aboutaleb stuitte dat tegen de borst en hij zei dat ook.
Wat is de betekenis daarvan voor mijn verhaal?
Laat ik beginnen met te stellen dat hoewel dat interview met Aboutaleb meer dan een maand gelezen verschenen is niemand in de grote kranten ook maar met één woord op heeft gereageerd op de terrorismedreiging tegen zijn persoon. Met de digitale hulpmiddelen en zoekmachines is dat gemakkelijk na te zoeken, vandaar dat ik daar zo stellig over ben. Toch is over Aboutaleb elke dag in de kranten geschreven, maar dan over allerlei ditjes en datjes – over wie hem op zal volgen en zo.
Ik vind dat interview relevant in het kader van ons onderwerp, want door zo expliciet stelling te nemen tegen geweld tegen homosexuelen deed Aboutaleb iets dat hem dicht in de buurt brengt van Cleveringa. Hij nam stelling tegen geweld dat wordt gericht tegen mensen op grond van wat zij zijn: in het geval van Cleveringa de Joden, in het geval van Aboutaleb homosexuelen. En hij doet dat met een zin die getuigt van een bijna ontwapenende nuchterheid: “(…) in de wet staat (…) dat het vermoorden van onze medemens niet is toegestaan”.
In beide gevallen, zowel het geval van Cleveringa als dat van Aboutaleb, bleek dat niet helemaal gevaarloos. In het geval van Cleveringa was het gevaar heel duidelijk en de reactie op zijn rede was dan ook onmiddellijk. In het geval van Aboutaleb was dat – voor hem zelf althans – een beetje onverwacht. (Ik maak althans uit het interview uit 2005 op dat het hem enigszins verbaast dat hij tot voorwerp van terroristische belangstelling is gemaakt. Hij had immers niets gezegd over de Islam en alleen over “de wet” – die hij wordt geacht te “houden”.)
Dat geeft aan dat de ideologie van de religieus extremisten die hem tegenwoordig bedreigen in 2005 voor Aboutaleb nog niet erg bekend was. Nu, anno 2008, is hem die ideologie wel bekend. Hij heeft de negatieve effecten daarvan aan den lijve ervaren. In het recente interview in De Volkskrant vertelt hij over de effecten van bedreiging op zijn gezin. Hij omschrijft die effecten als – en nu citeer ik weer:
Enorm. Enorm. Kinderen weten niet wat hun overkomt. Op een dag prijken er vier foto’s op de voorpagina van De Telegraaf, onder de kop “Dodenlijst”. Daar sta ik dus tussen. Páts. Diezelfde foto wordt ook ’s avonds getoond in het Journaal – dat is dus de voorpagina van Nederland. Iedereen kijkt ernaar. En je kind moet gewoon de dag daarop weer naar school.10
Waarom Aboutaleb?
Als je dat leest dan realiseer je je ineens weer dat voor sommige mensen dat terrorisme helemaal niet zo ver weg is. Aboutaleb maakt zich naar alle waarschijnlijkheid minder zorgen over de kredietcrisis dan over terrorisme.
Nu is er nog één vraag die ik wil opwerpen om volledig zicht te krijgen op de situatie die we bespreken en die ook duidelijk maakt waarom ik deze kwestie in een Cleveringa-lezing aan de orde stel. Die vraag is: waarom Aboutaleb? Het is toch zo dat het overgrote deel van de Nederlandse bevolking van mening is dat een homosexueel niet met zijn hoofd naar beneden van een gebouw moet worden gegooid? En ook andere politici hebben afstand genomen van dat onderdeel uit het boek De weg van de moslim. Waarom worden dan niet al die mensen bedreigd?
Het antwoord ligt voor de hand. De agressie richt zich vooral op iemand met een Marokkaanse achtergrond. Juist hem werd het kwalijk genomen dat hij afstand nam van de streng Islamistische ideologie op dit punt.
En dan komen we opnieuw weer bij Cleveringa. Het blijkt dus dat het voor mensen met een bepaalde achtergrond veel moeilijker te zijn om zich zonder gevaar voor geweld over bepaalde zaken uit te laten.
Voor diegenen waarvan terroristen vinden dat ze tot “hun geloof” behoren is het enorm moeilijk zich uit te laten over zaken als geloofsafval, homosexualiteit en andere gevoelige zaken. In het wereldbeeld van de terroristen zijn mensen als Aboutaleb “van hen”. Die horen niet mee te doen aan het in stand houden van de Nederlandse democratie. Hetzelfde was met Ayaan Hirsi Ali het geval. In de populaire beeldvorming is Ayaan Hirsi Ali het voorwerp geworden van terroristische belangstelling omdat zij zulke beledigende dingen zei over de Islam. Die mythe wordt ook voortdurend opgepoetst in kwaliteitskranten: terrorismedreiging is het gevolg van beledigingen. Wanneer je mensen “tot in het diepst van hun ziel kwetst” in hun religieuze overtuiging dan zullen zij in wanhoop naar de wapenen grijpen.
Maar dat is een onzinnige theorie, dames en heren. Althans hoogst eenzijdig. En iedereen kan dat vaststellen. Casablanca, Madrid, Bali, Londen, New York – die aanslagen zijn echt niet het gevolg van cartoons, schofferende columns of satirische cabaretiers. Terroristische aanslagen in islamitische landen kunnen zelfs niet het gevolg zijn van religiekritiek, want die kritiek is helemaal niet mogelijk in dat soort landen. Iedereen die dat soort kritiek levert eindigt óf onder de grond óf in het beste geval in de gevangenis.
Wat het geval van Aboutaleb ons leert is dat terrorismedreiging gericht is op het intimideren van mensen omdat deze dingen zeggen waarmee terroristen het oneens zijn: zoals de stelling dat homosexuelen en heterosexuelen gelijke rechten hebben. Die gelijke berechtiging komt in hun utopie niet voor.
Hoeveel mensen als Aboutaleb en Hirsi Ali zijn er?
Nu zou je de vraag kunnen stellen hoeveel van die mensen als Aboutaleb en Ayaan Hirsi Ali zich in Nederland of in Europa bevinden.
Het is geen favoriet onderwerp van kwaliteitskranten om daarover te berichten, maar onlangs gaf het Britse Centre for Social Cohesion een rapport uit onder de titel “Victims of Intimidation”, met als ondertitel: “Freedom of Speech within Europe’s Muslim Communities”.11 Het rapport behandelt 27 politici, kunstenaars, journalisten en academici die tot voorwerp van terroristische aandacht zijn gemaakt op grond van datgene wat zij zijn (namelijk volgens bepaalde criteria behorend tot de moslimgemeenschap) en wat zij hebben gezegd (bijvoorbeeld iets over de Islam, over homosexualiteit, geloofsbeleving of iets anders dat extremisten een doorn in het oog is). De rij wordt aangevoerd door Aboutaleb, maar dan gevolgd door Mimount Bousakla, Ekin Deligöz, Ehsan Jami, Naser Khader, Samira Munir, Nyamko Sabuni, Manu Sareen, Magdi Allam, Reda Hassaine, Nosheen Ilyas, Mohamed Sifaoui, Mina Ahadi, Ayaan Hirsi Ali, Seyran Ates, Mansur Escudero, Maryam Namazie, Kadra Noor, Afshin Ellian, Salman Rushdie, Mohammad Anwar Shaikh, Ibn Warraq, Rachid Ben Ali, Sooreh Hera, Shabana Rehman, Omar Sharif, Deepika Thathaal.
Dat zijn dus allemaal mensen die iets van een islamitische achtergrond hebben en vanwege die achtergrond in combinatie met wat zij hebben gezegd of gezongen (zoals Deepika Thathaal beter bekend als Deeyah) of gefotografeerd (zoals Soorah Hera) of geschilderd (zoals Rachid Ben Ali) aan dreigingen blootstaan.
Dat is een tamelijk lange lijst en we kunnen niet al die mensen hier behandelen. U heeft misschien alleen Afshin Ellian, Ehsan Jami en Ayaan Hirsi Ali herkend. Maar het blijkt dus dat ook in andere Europese landen zich soortgelijke figuren bevinden met soortgelijke problemen.
Deze 27 mensen, dames en heren, zijn voor mij eigentijdse Cleveringa’s. Zij gaan een confrontatie aan met een machtige vijand: het islamisme en het religieus terrorisme dat daarop gebaseerd is. Zij doen dat omdat dit in het voordeel is van de moslims, in het voordeel van de Islam, maar ook in het voordeel van anderszins gelovigen en ook ongelovigen. Dit is een zaak die de traditionele grenzen van geloof en ongeloof, nationaliteit, ras en geslacht overschrijdt.
Maar in al die Europese landen tekent zich weer hetzelfde patroon af. De 27 mensen die geportretteerd worden in het rapport van de Centre for Social Cohesion worden geconfronteerd met vier machten.
De vier machten
De eerste macht is die van de terroristen zelf. Terroristen reageren op kritiek met geweld. Zij spreken niet. Zij schrijven niet. Zij argumenteren niet. Zij schieten. Net als de Duitsers in 1940 ook niet in discussie gingen met Cleveringa.
Maar een kriticus van het terrorisme heeft nog te maken met een tweede macht. Die tweede macht is de macht van de politiek correcte intelligentsia. Dat zijn de opinion leaders, de universitaire geleerden, de mensen die de sleutelfuncties vervullen bij debatcentra, de overgrote meerderheid van de columnisten en commentatoren van kwaliteitskranten. Ook die staan niet aan de kant van de 27 kritici van het islamisme en terrorisme. De intelligensia zegt: hebben jullie het geweld niet over jezelf afgeroepen? Heb je de terroristen niet beledigd? Was het nodig om een sigaret op te steken in een kruitfabriek? Je weet toch dat je in een andere tijd leeft dan twintig jaar geleden toen de Leidse hoogleraar Karel van het Reve vrij kon schrijven over “de ongelooflijke slechtheid van het opperwezen”? Was je toon wel goed?
De derde macht waarmee de kritici van het terrorisme te maken krijgen is met de overheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid. Die overheid kan eigenlijk niet zo veel doen aan het feit dat het nationale territoir wordt geschonden door terroristen. Het meest wrange voorbeeld daarvan is natuurlijk dat terroristen in 2001 een min of meer levende bom zomaar de Twin Towers in konden vliegen. In de asymetrische oorlogsvoering die kenmerkend is voor het hedendaagse terrorisme is het mogelijk gebleken een gevoelige slag toe te brengen aan de machtigste natie van de wereld. Maar denk niet te snel dat alleen de Verenigde Staten daar last van heeft. Een “home grown” terrorist die zich heeft voorgenomen de gangen na te gaan van een columnist in Amsterdam-Oost en bereid is geduldig te wachten op het moment waarop hij letterlijk zijn “slag kan slaan”, heeft in een open samenleving als de Nederlandse alle kansen.
Het enige wat een kriticus van het terrorisme kan doen die zelf het voorwerp van terroristische dreiging is geworden, is vragen aan de overheid (en daarmee aan de samenleving) of men bereid is financieel te investeren in de bescherming van zijn persoon. Soms neemt dat vragen hele letterlijke vormen aan, zoals bij de voormalige Nederlandse politica Ayaan Hirsi Ali (overigens ook een alumnus van Leiden) die in de Verenigde Staten letterlijk met de pet rondgaat voor haar eigen leven. In Nederland hebben we die situatie nog niet, maar de fotografe Sooreh Hera (ook een van de geportretteerden in het rapport van de Centre for Social Cohesion) wier werk niet geëxposeerd mocht worden in het Haagse Gemeentemuseum, zit daar niet ver vanaf.
Wat ons dat alles leert is dat wie eenmaal de gramschap van de terroristen heeft opgeroepen maar zeer ten dele kan rekenen op de Nederlandse overheid en de Nederlandse intelligentsia. Waar men ironisch genoeg wel op kan rekenen is op het consistent voorspelbare gedrag van terroristen.
Tenslotte de vierde macht waarmee een kriticus van islamisme en terrorisme mee te maken heeft: de grote zwijgende meerderheid. Dat zijn diegenen die op het hek zitten en die constateren dat het een ingewikkeld vraagstuk betreft waarvan zij zich het liefst “afzijdig” houden.
Tussen die vier machten wordt bijna elke kriticus van islamisme en van terrorisme vermorzeld. Ze krijgen gezondheidsproblemen zoals Taslima Nasreen. Of zij duiken min of meer onder: ook wel een mooi beeld trouwens in een Cleveringa-lezing, onderduiken. Of zij radicaliseren zelf heel sterk - natuurlijk, dat kan ook.
Als je dat zo allemaal op je in laat werken dan is het nastreven van – wat ik maar noem – “de moderne Cleveringa-status” niet iets wat je iemand zou aanraden. En dat heeft dus met veel meer te maken dan met het objectieve gevaar van het religieus terrorisme. Het heeft ook te maken met de weerbaarheid van de Nederlandse overheid en van de Nederlandse bevolking – in het bijzonder het weldenkend deel der natie.
Tot besluit
Dames en heren, ik ben mij ervan bewust dat mijn “eigen verhaal” waartoe het Leids Universiteitsfonds mij heeft opgeroepen misschien voor u een pessimistische ondertoon bevat. Dat is ten onrechte, dames en heren. Ik geloof in de principiële openheid van de toekomst. Ik geloof niet dat de dingen vastliggen. Heel vaak vragen mensen aan mij “waar gaat het naartoe”? Mijn antwoord is dan altijd: “dat hangt mede van u af”. Dat is niet altijd een antwoord dat mensen prettig vinden, want mensen springen liever op een wagen waarvan zij weten welke kant die uitgaat. Dat zij zelf mede verantwoordelijk zijn voor de richting waarin gereden wordt vinden velen een zware verantwoordelijkheid.
Niettemin is dat een verantwoordelijkheid die het leven met zich meebrengt. In 1940 had Cleveringa de zaak natuurlijk ook “pragmatisch” aan kunnen pakken. Hij had ook de zaak “niet op de spits kunnen drijven”. Ook had hij de keuze om de Duitsers “niet voor het hoofd te stoten”. En min of meer datzelfde had Willem van Oranje misschien ook wel kunnen doen: proberen compromissen te sluiten. En als het om kleine dingen gaat moet je dat misschien ook wel doen. Maar voor de Cleveringa’s is er ergens een grens. Ik vind dat een interessante notie: de “grens”. Ergens trekken zij een streep in het zand. Ontslag vanwege je Joodse afkomst? Dat was voor Cleveringa een grens. Vastgezet vanwege een rede die is gehouden? Dat was voor de studenten die de Leidse staking uitriepen een grens. Homosexuelen met hun hoofd naar beneden van hoge gebouwen gooien? Dat kon niet vond Aboutaleb. En daar trok hij een grens. Die grens was de “wet” die hij geacht werd te “houden”. Wat moet een “wethouder” anders doen?
Ik ben eigenlijk meer bevreesd voor mensen die op basis van een verkeerd begrepen “pragmatisme” denken dat geen grenzen bestaan dan voor de Prinzipienreiters die voortdurend bezig zijn met het herbevestigen en herijken van de beginselen waarop deze beschaving is gegrondvest.
Ik dank u voor uw aandacht.
[Paul Cliteur]
Noten:
1. Cleveringa, R.P., “Over Prof. mr. E.M. Meijers”, in: Guépin, J.P., Schokkende Redevoeringen. Samengesteld en van inleidingen voorzien door J.P. Guépin, Nijgh & Ditmar, Amsterdam 1990, pp. 395-403.
2. Hendriksen, Jolanda, Tegen de tirannie en de verdrukking: een geschiedenis van de Leidse universiteit en haar studenten, Leids Universiteitsfonds, Leiden 1995, p. 22.
3. Ibid., p. 22.
4. Gerechtshof Den Haag, uitspraak in hoger beroep (Hofstadzaak), 23 januari 2008. Dit was een arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2006.
5. “Angst voor terreuraanslag afgenomen”, in: De Pers, 14 november 2008.
6. Kouters, Steffie, “De moskee durf ik niet meer in”, Interview met Ahmed Aboutaleb, in: Volkskrant Magazine, 15 november 2008, pp. 10-18.
7. Ibid., p. 18.
8. Visser, Arjan, “Ik ben allergisch voor onrecht”, Interview met Ahmed Aboutaleb, in: Trouw, 23 april 2005.
9. Aangehaald bij Vermaat, Emerson, “Modern terrorisme in Nederland”, in: E.R. Muller, U. Rosenthal, R. de Wijk, red., Terrorisme: Studies over terrorisme en terrorismebestrijding, Kluwer, Deventer 2008, pp. 243-268, p. 263.
10. Ibid., p. 16.
Murray, Douglas, & Verwey, Johan Pieter, Victims of Intimidation: Freedom of Speech within Europe’s Muslim Communities, The Centre for Social Cohesion, London 2008.
Aboutaleb gebruikt op een slimme manier een slachtoffer rol om zijn islam agenda door te drukken.
BeantwoordenVerwijderenHij heeft zelf aan de demonisering van van Gogh mee gedaan.
Dit is wat men noemt een wolf in schaapskleren.
Ter vergelijking:
BeantwoordenVerwijderenRegels voor de praatzieke burger door Marli Huijer in Trouw, letter en geest:
Regels voor de praatzieke burger
Prima lezing van Cliteur. Heb ervan genoten.
BeantwoordenVerwijderenEen indrukwekkend en moedig artikel. Hoe de regering in ons land reageert heeft minister Verhagen al duidelijk laten weten. Als Ehsan Jami, de ex moslim, bij P@W komt, op 10 december, komt onze “dappere” minister van Buitenlandse Zaken niet. Nota bene op de Internationale dag van de Mensenrechten.
BeantwoordenVerwijderenOnze “moedige”premier Balkenende wist niet hoe verdacht hij de film “Fitna” van de volksvertegenwoordiger Geert Wilders moest maken. Door uit te bazuinen hoe opruiend deze film wel niet was. Hoe verdacht de vredelievende islam erin gemaakt werd. Zonder de film ook maar gezien te hebben.
Nee, van onze slappe, laffe regering hebben echte dappere mensen niets te verwachten. Alleen demonisering.
De Nederlandse media zijn van hetzelfde laken een pak.
De moedigen onder ons zullen het alleen moeten klaren. Vrienden en familie haken ook gauw af, als iemand een totaal andere mening heeft.
Maar gelukkig stoppen zij niet met hun stem te laten horen.
Zoals nu ook Paul Cliteur met zijn Cleveringa lezing.
Wat een geweldig stuk. Om over na te denken. Brrrr, het stemt me niet vrolijk.
BeantwoordenVerwijderenTegen die fanatieke terroristen kun je niet veel doen, behalve dan als je ze vangt terecht stellen en in varkenshuid innaaien en laten verrotten.
BeantwoordenVerwijderenTegen groep twee, die pc intelligentia, opinieleiders kunnen we natuurlijk wel wat doen en dat is zorgen dat ze hetzelfde ervaren als Ayaan, van Gogh etc.
Helaas zal er dus eerst een vorm van verzet zoals in de tweede wereldoorlog moeten opstaan, compleet met knokploegen en aanslagen. Ik hoop dat leden van die tweede groep meelezen en gaan beseffen dat ze binnenkort verantwoording moeten gaan afleggen.
“Dat “islamisme” – ik zeg het “loud and clear” - is niet identiek aan de Islam."
BeantwoordenVerwijderenMaar volgens Recep Tayyip Erdogan is er slechts een islam en hij heeft natuurlijk gelijk. Ik snap de behoefte om te onderscheiden tussen fundamentalistisch en gematigd niet. De ware islam is fundamentalistisch islam.
Een hele mooie en heldere lezing. Duidelijk gedefinieerd. Kan meegaan in zijn analyse over Aboutaleb, maar ik wil wel nog vermelden dat Aboutaleb Ayaan een nestbevuilster noemde toen zij voor het eerst met haar islam-kritiek naar buiten kwam.
BeantwoordenVerwijderenIn een artikel in de papieren Trouw van afgelopen zaterdag werden Paul Cliteur en Ellian de Nederlandse neocons genoemd. Eigenlijk absurd, want zeker Cliteur is toch echt geen neocon. En met deze belachelijke stelling zie je het gelijk van de definitie van Paul Cliteur van de 2de macht, namelijk de zogenaamde intelligentia die islam-critici niet wil steunen en graag afserveert met een etiketje. Blijkbaar ben je een neocon als je het opneemt voor werkelijk progressieve waarden. Het failliet dus van de zogenaamde weldenkende politiek correcten.
Een uitstekende Cleveringa-lezing van Paul Cliteur. Met name betreffende de vier machten die hij noemt, heeft hij een heel sterk punt. Dat kan eigenlijk niet genoeg benadrukt worden en ondanks de tegenwerking die ik bijna overal waar ik ben ondervind, is dit dan ook een extra stimulans me niet monddood te laten maken.
BeantwoordenVerwijderenIn Australie heeft de linkse elite alvast bepaald dat, mocht er ooit een aanslag plaatsvinden, dat dan John Howard de schuldige is, dit vanwege de Australische deelname aan de Irak-inval. Vrij baan voor de terreur! - Kees B, Sydney
Een lezing om een puntje aan te zuigen.
BeantwoordenVerwijderen