Van zwijgende filmheld naar 3D coryfee

In een bioscoop zag ik twee affiches gebroederlijk naast elkaar hangen: die van de film The Artist en die van Nova Zembla. Een wereld van verschil. Allereerst vertegenwoordigen ze twee tijdperken in de filmgeschiedenis. Die van de overgang van geluidloze rolprent naar geluidsfilm en die van de cinema in drie dimensies. Is de overgang naar 3D te vergelijken met die naar de geluidsfilm?

Met 3D wordt al heel lang geëxperimenteerd. Al in 1890, nog voor de vertoning van de eerste filmpjes van de gebroeders Lumiѐre, legde filmpionier William Friese-Greene het eerste patent vast op een
techniek om 3D films te tonen. De eerste 3D film (The Power of Love) werd al in 1920 vertoond, maar is helaas verloren gegaan. In 1952 beleefde dankzij regisseur Arch Oboler de 3D film een doorbraak met Bwana Devil. Daarna volgden 3D-producties als Creature from The Black Lagoon, It Came from outer Space en Dial M for Murder. In de jaren tachtig maakte deze vorm van 3D, waarbij twee aparte beelden over elkaar werden getoond, een come back met een 3D versie van Jaws. Pas daarna werden de technieken van 3D-camera’s en projectie op speciaal ontwikkelde schermen zodanig verbeterd, dat 3D een werkelijk succes werd met films als Atavar, Tron Legacy en Alice in Wonderland. Atavar van James Cameron (die nu ook zijn eerdere film Titanic in 3D wil uitbrengen) zorgde ervoor, dat de meeste bioscopen hun zalen geschikt maakten voor 3D. Dat maakte de weg vrij voor een reeks van 3D films die nu ook met meer comfortabele en hippere brillen bekeken kunnen worden. Daaronder zijn nogal wat 2D successen, waarvan het verhaal in de oude versie al volle zalen trok, zoals The Lion King die op dit moment in 3D versie in de Nederlandse bioscopen draait. Op de rol staan ook Beauty and the Beast, Star Wars 1 t/m 6, de Lord of the Ring trilogie en het al genoemde Titanic (die laatste laat misschien nog even op zich wachten want regisseur Cameron adviseert momenteel de NASA bij de bouw van een 3D camera voor de komende Marsrover-missie). Er zijn ook al documentaires in 3D gemaakt, o.a. door Werner Herzog (over de prehistorische kunst in de Franse grot Chauvet en over de bekende danschoreografe Pina Bausch). En 4D zit er inmiddels aan te komen. 4D is niets anders dan 3D met realistische effecten: tijdens bepaalde scѐnes krijg je bijvoorbeeld werkelijke waterdamp in je gezicht gespoten. Het Zuid-koreaanse bedrijf CJ 4D Plex is er al mee bezig om bioscopen geschikt te maken voor 4 D. Of dàt een succes zal worden, is maar de vraag. Experimenten met geur in de bioscoopzalen van de jaren zestig sloegen in ieder geval totaal niet aan.

Nova Zembla is niet de eerste Nederlandse 3D film. In 2008 werd op het Nederlands Filmfestival Boat Trip 3D vertoond, een korte fictiefilm gemaakt door producent A Million Dreams, en opgenomen met geavanceerde 3D-apparatuur die werd geleend van de Franse 3D-expert Alain Derobe. Maar goed, de eerste Nederlandse avondvullende 3D-film is van Reinout Oerlemans. Het is de verwerkelijking van een jongensdroom, waarin de oude prent in het klaslokaal van zijn schoolmeester van destijds in bewegende 3D beelden is omgezet. Het scenario is van Hugo Heinen die het script van veel Nederlandse films en tv-series schreef. De vraag is of 3D werkelijk iets toevoegt aan een filmverhaal en de beleving ervan. Het is een kwestie die vergelijkbaar is met de discussie die gevoerd werd bij de verdringing van de geluidloze film door de geluidsfilm. En dat is nu net het onderwerp van de anno 2011 geluidloze film The Artist, die op dit moment vertoond wordt in de Nederlandse bioscopen.

The Artist gaat over een beroemde held (George Valentin) van de geluidloze film, die niets ziet in het nieuwe fenomeen van de geluidsfilm, wat zijn totale ondergang dreigt te worden. De stille ster Valentin lijkt gemodelleerd naar John Gilbert (1897 – 1936), de natuurlijke opvolger van Rudolph Valentino, de in 1926 gestorven ‘Latin Lover’. De oorlogsfilm The big Parade (1925) capituleerde hem tot het sterrendom en drie films met Greta Garbo bestendigden zijn reputatie van dé romantische held. Maar meer misschien nog lijkt Valentin op filmheld Douglas Fairbanks Sr. (1883-1939), bekend van The Mark of Zorro (1920) en The three Musketeers (1921). Fairbanks gold als knap, onstuimig,flamboyant, brutaal, humoristisch, hoffelijk en ongelooflijk energiek. Maar het lukte hem niet de overgang naar geluid te maken ondanks z’n goede stem. Want dat was meestal het probleem: uitspraak, verstaanbaarheid, dictie en een natuurlijk ritme werden belangrijk. De eerste microfoons waren niet erg gevoelig; je kreeg er al snel een blikkerig geluid door. En een accent was dodelijk, tenzij je Greta Garbo of Marlene Dietrich heette. De stem van John Gilbert werd te ‘nuffig’ bevonden. Hoewel hij in enkele geluidsfilms heeft gespeeld, werd hij door zijn studiobaas richting uitgang gedreven. De neergang van Gilbert is vergelijkbaar met die van Valentin in The Artist. Hij raakte gedeprimeerd en bitter, toen zijn carriѐre in het slop raakte, en greep naar de fles. Hij stierf op 38-jarige leeftijd. De ‘winners’ in het overgangsproces waren goede dialoogschrijvers, geluidsmensen, componisten van filmmuziek die aan de filmstrook werd toegevoegd, en regisseurs van het nieuwe genre van de musical. Maar de grootste winnaars waren de geschoolde toneelacteurs die van Broadway naar Hollywood kwamen, zoals Katherine Hepburn, Barbara Stanwyck, Joan Crawford (zijn zoon James speelt de rol van oude butler in The Artist) en Paul Muni. In The Artist is dat Peppy Miller. Geen geschoold actrice maar wel een actrice van de toekomst. Een coming star in de wereld van de ‘talkies’, die voor veel gevestigde reputaties een massagraf bleek. Wat dat betreft was de overgang van zwijgende film naar geluid ingrijpender dan die van zwart-wit naar kleur, van celluloid naar digitaal of van 2D naar 3D. Twee jaar nadat de eerste geluidsfilm (The jazz singer) in 1927 Amerika had veroverd, maakte Hollywood nauwelijks nog stille films. Zoals filmbedrijven nu meeliften op de lucratieve 3D rage door 2D films digitaal op te blazen tot inferieure 3D, zo werden er in 1928 stille films tot geluidsfilms gemaakt door hier en daar een scѐne met dialoog, muziek of geluidseffecten in te voegen.

The Artist is echt een schot in de roos. Het is een Franse zwart-wit film, met titelkaarten en een soundtrack vol oude ballroomjazz. Marketingtypes zullen zich er ongetwijfeld het hoofd over gebroken hebben: hoe krijgen we hier het publiek in godsnaam naar toe? Maar de Franse regisseur Hazanavicius won met zijn film al prijzen in Cannes, en een Oscar voor beste buitenlandse film ligt in het verschiet. Retrofilms zijn – ook door de mogelijkheden van de techniek – sowieso in de mode. Je kunt tegenwoordig elke denkbare ‘look’ uit de computer toveren: een perfecte nabootsing van de film noir of van een actiefilm uit de jaren tachtig. Zo maakte Hazanavicius al een Franse James Bond. The Artist is echter niet zomaar een pastiche van de zwijgende film. Het is veel meer dan een knappe en amusante kopie daarvan. The Artist verleidt je in een droomwereld die ook exotisch en opwindend is. Je kunt lachen om deze magische tragikomedie, je kunt fantastische vondsten bewonderen, en je kunt meegaan in de tragische val van Valentin en zijn redding door Peppy Miller. Je wordt daarin absoluut geholpen door het aanstekelijke spel van Jean Dujardin en Bérénice Bejo, de vrouw van de regisseur. Waar de eerste iedereen voor zich inneemt met zijn innemende (glim)lach, betovert de tweede het publiek met de rol van avontuurlijke en pittige ster. Hazanavicius speelt een intelligent postmodern spel met de verwachtingen van het publiek: wanneer er eindelijk , heel even, geluid klinkt bij het neerzetten van een glas, werkt dit bijna als een aardverschuiving, zozeer zijn we gefocust op de impact van omgevingsgeluid op het witte doek. En als we in de openingsscѐne (de premiѐre van zijn film A Russian affair) Valentin door boze Russen verhoord zien worden en de titelkaart ‘Ik zal niet spreken!’ lezen, weten we dat er een slim spel wordt gepeeld met verschillende lagen uit fictie en/of werkelijkheid. The Artist is werkelijk van begin tot eind een elegante feestslinger van kleinere en grotere visuele tractaties en verrassingen. Een film die de scheidslijn tussen arthouse en aloude cinéma populair doet vervagen. Twee uur lang gaan we terug naar het onbevangen filmkijken (wel met de kennis van nu) in een tijdperk waarin we vaak gebombardeerd worden met projectielen uit audiovisuele

In de jaren twintig waren er heel wat filmcritici (waaronder Menno Ter Braak) die niets zagen in de geluidsfilm. Filmhistoricus Karel Dibbets noemt de zwijgende film een halffabrikaat, waar om heen in elke bioscoop nog heel wat gebeurde: van een explicateur tot een orgel met geluidseffecten en variété-artiesten. De geluidsfilm was een eindproduct dat overal hetzelfde oogde en klonk. Net als met 3D was er al eerder mee geëxperimenteerd. Maar op één of andere manier was het publiek er eind jaren twintig pas klaar voor. De kenners waren sceptisch zoals nu ten opzichte van 3D. Geluid maakte alles stijf en houterig. De zwijgende film had rond 1928 met Murnau’s Sunrise en King Vidor’s The Crowd een zekere perfectie bereikt. Vergeleken daarmee waren de eerste geluidsfilms een regelrechte achteruitgang. Niet alleen de nog gebrekkige geluidstechniek veroorzaakte een bepaalde houterigheid, ook de toneelmensen van Broadway zorgden voor stijve toneelregistraties.

Die houterigheid viel me ook op bij het zien van Nova Zembla. Zeker in de kleine ruimte van het schip of Het Behouden Huys leken de acteurs soms te spelen als amateuristische houten klazen (waarin ze zeker niet werden geholpen door de eendimensionale personages uit het scenario). Vergelijk dat eens met het spel en de registratie daarvan in de kleine ruimte van een duikboot in de knappe film Das Boot (1981) van Wolfgang Petersen. Soms moest ik bij Nova Zembla denken aan de toneelversie die ik ooit zag van het Katwijkse drama op een vissersboot aan het begin van de vorige eeuw (naar de roman Waanzee van Robert Haasnoot - over een godsdienswaanzinnige visser die een zeillogger terroriseert). Die gedachte werd niet zozeer ingegeven door het thema maar door het toneelmatige spel in de kleine ruimte van dat schip op het toneel. Gelukkig voelde je bij de film Nova Zembla dan af en toe de vinger of een teen van Doutzen Kroes bijna in je nek kriebelen. Of zag je even de betekenisvolle blik van Robert Hoog (als de schrijver Gerrit Veer). Maar de mise en scѐne bleef beroerd. Het is een prestatie op zich dat Oerlemans met een relatief krap budget(7 miljoen) het hele project wist te financieren. Maar een echte avonturenfilm is het niet geworden. Daarvoor gebeurt er te weinig, is er te weinig spanning en sensatie. Het scenario zit degelijk in elkaar maar toch mist het verhaal echt spectaculaire wendingen en kabbelt het te veel voort. Als een klassiek jongensverhaal. Het geheel oogt als een mooi plaatjesboek. In de bioscoop vroeg ik me af, of Oerlemans er niet een heel andere film (in 3D) van had kunnen maken: een cast die onder barre omstandigheden en onder grote druk de eerste Nederlandse 3D speelfilm Nova Zembla wil realiseren maar het aan de stok krijgt met elkaar, de productieleider en de regisseur. Zoals Werner Herzog de omstandigheden waaronder de film gemaakt werd, gebruikte in zijn Fitzcaraldo (1982). En Francis Ford Coppola in zijn Apocalypse Now (1979).

De vraag blijft dus of 3D nou zoveel toevoegt aan een filmverhaal. Of de eerste producten ervan niet een achteruitgang voor de film betekenen. Dezelfde vraag werd gesteld in de eerste jaren van de geluidsfilm. Evenals toen kijken we nu naar een soort houtenklazentoneel. Niet voor niets worden vooral animatiefilms in 3D gebracht. Maar net als toen zal daar ongetwijfeld verandering in komen. Ook aan de vooravond van de crisis van 1929 was de verlamming van de film tijdelijk. Naarmate de geluidstechniek (mixen op meerdere sporen, nadubben, hengelmicrofoons) vorderde, kwamen camera’s en acteurs in beweging. Dialogen werden scherper, omgevingsgeluid wist (met dank aan o.a. pionier Hitchcock) een extra dimensie toe te voegen: je kon nu dingen laten horen die je niet in beeld zag. De critici werden na verloop van tijd dan ook milder. Ook Ter Braak ging om. In 1930 vond hij dat de geluidsfilm “geraffineerd” kon zijn. Een hele opluchting, oordeelde hij, “na al het gezwets en gebabbel van stupide talkiemonden”. Misschien kunnen we over enige tijd ook van de 3D film zeggen: een hele verbetering na al dat bewegingloze spel in oneindige diepten. En misschien wordt de handreiking van Doutzen een symbolische voor het hele fenomeen van 3D. Oerlemans is beslist een pionier. Maar intussen kijk ik nog maar even naar prachtige zwijgende films als Flesh and the devil (1926) of The wind (1928). Een simpele dvd in een simpele dvd-recorder doen. En kijken maar. Door het frame van mijn eigen bril.

1 opmerking: