Maarten van Roozendaal was uniek

Maandagavond 1 juli zag ik het tv programma De beste singer-songwriter van Nederland. Daarin zong Maaike Ouboter haar hit Dat ik je mis. Elke deelnemer had bovendien de opdracht een ode te schrijven en te zingen aan een muzikale inspiratiebron. Ouboter zong Maarten. “(…) Lang leve het hopeloze, troosteloze/ Lang leve de boosheid en de schoonheid van het lelijke bestaan/ (…) en o god de liefde, en het mooie, en de liefde voor het janken om het mooie/ want het is hier nog zo mooi/ het is hier nog zo mooi.” Tijdens dit programma stierf cabaretier en liedjeszanger Maarten van Roozendaal op eenenvijftig jarige leeftijd.


Ik zag hem voor het eerst in januari 1995. Mijn kersverse vriendin trakteerde me op zijn eerste programma Nacht, toen nog met contrabassiste Kim Soepnel. We hadden elkaar in Griekenland ontmoet, en hoorden in de Kleine Komedie in Amsterdam Van Roozendaal liederen brengen als Draaimolen, Moe en Genoeg. In een toen al doorleefde spreektaal op grillig meanderende melodieën. Vaak tegen het vileine en cynische aan. Maar ook gevoelig en liefdevol. En steeds met enorm veel inzet. Ik ben er nooit achter gekomen of mijn vriendin het wist, maar er zat ook een lied in dat de titel Dick droeg. Over een wat verlegen en bescheiden jongen. “Na een vierde fles retzina/ Ebt bij Dick de spanning weg” zijn gevleugelde woorden tussen ons geworden.

Na dit eerste programma kwamen er nog negen. Het tweede programma bestond uit twee woorden ( Adem uit), het derde uit drie (Kerstmis in April), het vierde uit vier (Aan gezelligheid ten onder), het vijfde uit vijf (Tijdelijk tekort aan chronisch geluk). Daarna verdween deze logica maar alle titels zeggen veel over het ironisch-cynische karakter van zijn programma’s, waarin gezelligheid taboe was. Ruige hard-romantische teksten, gebracht met agressief pianospel, een rauwe stem, en wilde arm- en beenbewegingen. Maar ook vol melancholie en altijd goed getimed. Vanaf het derde programma werd hij begeleid door bassist Egon Kracht en later ook door gitarist Marcel de Groot. Van Roozendaal werd vergeleken met Jacques Brel. Toen hij in 2008 de Poelifinarioprijs won, droeg hij ‘m op aan Ramses Shaffy, Freek de Jonge en Bram Vermeulen. Zijn liedjes zijn echter uiterst persoonlijk en kunnen ook nauwelijks gecovered worden. Jeroen van Merwijk die samen met Keest Torn, Theo Nijland en Maarten van Roozendaal het programma De bende van vier maakte, merkte daarover op: “Niemand kon zo zingen als Maarten met zo’n specifiek stemgeluid. Ik zou zelf het lied Mooi van hem willen coveren. Behalve passie heeft dat lied ook humor. Hij had de juiste mix van scherts en serieusheid.”


In dat programma zingt Van Roozendaal het lied Red mij niet!, waarvoor hij in 2000 de Annie M.G. Schmidt prijs ontving. Het is zijn bekendste geworden. Een ode aan tolerantie en een onafhankelijke geest, waarin hij alle godsdienstfanaten hun eigen gekte gunt, maar hij heeft er zelf geen enkele boodschap aan. “(…) Slik vitaminen tegen kanker/ Was je handen in vuur/ Versier je hoofd met een stip/ Maar red mij niet/ (…) Richt je billen naar het westen/ Zes dagen lang hetzelfde woord/ Laat je bevrijden door een ufo/ Maar red mij niet/ (…) Laat mij mijn kont tegen de krib/ Laat mij dit goddeloze lied / Hef jij je handen maar ten hemel/ Maar red mij niet.”

Het door Van Merwijk genoemde lied Mooi over het wonder van de nieuwe lente bracht Van Roozendaal staande, een sigaret rokend, met heel veel doorleefde passie. Tegelijkertijd uiterst subtiel getimed. Hij hield eigenlijk helemaal niet van alliteraties en neologismen maar hij gebruikt ze al in de eerste regels: “Och zie de lammeren nou toch lurken/ aan hun vers geschoren moeders/ hoe de jonge zwanen donsen in de smalle vaart/ Ach god ik ben goddank dus nog een keer een jonge lente waard/ Dat is zo mooi/ Om te janken zo mooi…”.

Hij was op het podium altijd volkomen zichzelf, compromisloos. In Sesamstraat zag ik hem een keer een liedje zingen over de dood, voor honderduizenden kinderen: “ ‘t Is niet fijn om dood te zijn/ Dat maakt me soms een beetje bang/ Het doet geen pijn om dood te zijn/ Maar dood zijn duurt zo lang.” 

Maarten van Roozendaal wist sinds januari dit jaar dat hij ongeneeslijk ziek was. Hij vroeg een aantal schrijvers en tekenaars te reageren op een door hem geschreven lied. Het mocht niet gaan over hemzelf, het mocht zeker geen necrologie worden, het ging om het speciaal voor elk van hen gekozen lied uit zijn oeuvre. Het was niet de bedoeling een interpretatie van dit lied te geven . Het moest een vrije associatie zijn. Het boekje is nu net uitgegeven onder de titel Om te janken zo mooi en het bevat bijdragen van Ester Naomi Perquin, Maartje Wortel, Ingmar Heytze, Joost Zwagerman, Peter van Straaten, Désanne van Brederode, Neeltje Maria Min, Rick de leeuw, Sanneke van Hassel, Thomas Verbogt, Menno Wigman, Bernard Wesseling, Joke van Leeuwen, Sjoerd Kuyper, Jan Rothuizen, A.L. Snijders, Daan Heerma van Voss en Manon Uphoff. Geredigeerd door zijn regisseuse en geliefde Eva Bauknecht. Maarten eindigt zijn voorwoord met : “Op het moment van schrijven, is er nog niets binnen. Dat is ook logisch, want we zijn nu één dag van die maand onderweg. Ik zing het nog wel even uit. Ik hoop dat u, als lezer, net zo zult genieten als ik. Mensen, wat ben ik nieuwsgierig! Veel plezier, Maarten van Roozendaal.”

Ik kan niet wachten om het te gaan lezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten