De afgelopen gemeenteraadsverkiezingen beschouwt Van Reybrouck als metaverkiezingen. Ze gingen over verkiezingen. De opkomst was de inzet en de belangrijkste uitslag. De helft van het land ging niet stemmen. De andere helft stemde minder op traditionele en meer op lokale partijen. De grootste winnaar is D66 die al sinds 1966 voor democratische vernieuwing pleit. De andere winnaar is een mozaïek van lokale partijtjes die de democratie willen verjongen door nabijheid. De voorstellen van Van Reybrouck voor nieuwe vormen van democratie sluiten aan bij de ideeën van de Amerikaanse onderzoeker Terrill Bouricius. Beiden pleiten voor een democratie zonder politieke partijen, zonder verkiezingen, zelfs zonder klassiek parlement – op basis van loting. Bouricious onderzoekt het functioneren van de Atheense democratie, waarin gewerkt werd met verschillende gelote lichamen. ‘Muti-body sortition’, noemt Bouricius dat. Volgens hem heb je zes verschillende door loting samengestelde lichamen nodig die elkaar kunnen controleren, en die in elkaar opeenvolgende fasen werken. Agenderen, voorstellen doen, voorstellen evalueren, deze accepteren of verwerpen, de spelregels en procedures controleren. Dit model sluit volgens Bouricious partijdiscipline, groepsdruk, tactisch stemgedrag, politiek gemarchandeer en vriendendiensten uit, en het biedt een gunstig evenwicht tussen efficiëntie en legitimiteit. De ‘oude’ democratie berust op een gekozen aristocratie. Nu het volk mort en het electoraal-representatieve stelsel in twijfel wordt getrokken, zijn er vernieuwingen mogelijk. Het op onderzoek gebaseerde model van Bouricius biedt volgens Van Reybrouck belangrijke aanknopingspunten voor vernieuwing van onze democratie. Het doet het achterhaalde onderscheid tussen bestuurders en bestuurden verdwijnen en legt politiek beleid werkelijk in handen van burgers. Zo’n invalshoek heeft niets te maken met nietszeggende onderzoekjes als dat van Maurice de Hond over Marokkanen in opdracht van de PVV, een partij overigens die door uittreders als behorend tot de linkse kerk wordt bestempeld. Referenda zoals in Zwitserland waarnaar de PVV graag verwijst, zijn van een totaal andere orde. Al kun je het met de uitslag van het laatste referendum daar grondig oneens zijn.
Maar roept dit voorgestelde systeem van loting niet weer nieuwe vormen van elitarisme op? Wil je wel dat je overbuurman, je schoonzus, je voor enige tijd gaat vertegenwoordigen? Goed betaald nog wel. Wie zegt, dat bakkersvrouwen uit een dorpje in Litouwen hun winkel enige jaren willen sluiten om in een vertegenwoordigend lichaam te gaan zitten? Zullen jonge ingenieurs uit Milaan daarvoor hun ambitieuze projecten willen verlaten? En werklozen uit de Britse Midlands, zullen die pub en vrienden achterlaten om met onbekenden aan wetteksten te gaan zitten prutsen? Is dit allemaal niet een goed bedoelde utopie? Volgens Van Reybrouck zijn dergelijke verbeteringen van en aanvullingen op onze parlementaire democratie mogelijk en moeten we vooral vooruit durven denken. Er wordt ook al mee geëxperimenteerd. De Canadese deelstaat British Columbia vertrouwde in 2004 de hervorming van de kieswet toe aan een willekeurige steekproef van 160 burgers. Ook in de Canadese stad Ontario ondernam men een dergelijk experiment. In IJsland werkten burgers aan de herziening van de grondwet. Evenals in Ierland ten aanzien van gevoelige onderwerpen als het homohuwelijk, de rechten van de vrouw en het verbod op godslastering. In Nederland wilde D66 in 2003 als coalitiepartner een Burgerforum Kiesstelsel. Dit project stierf een stille dood, toen D66 bij vervroegde verkiezingen in 2006 uit de regering vloog.
Benjamin Barber ziet voor de vernieuwing van onze democratie een grote rol weggelegd voor de steden en hun burgemeesters. De grote steden zijn beter in staat de globale problemen van nu aan te pakken dan de ‘oude’ nationale staten. Steden zijn klein genoeg voor participatie en solidariteit, maar samen groot genoeg om globale kwesties aan te kunnen, terwijl de natiestaat te groot is voor participatie en te klein voor wereldmacht. Steden kunnen goed samenwerken omdat ze dezelfde problemen hebben, zelfs in verschillende culturen. Burgemeesters leren van elkaar, ze informeren elkaar, ze delen inspirerende voorbeelden, ze werken bottom up, nooit top down. Barber is voorstander van een wereldwijd burgemeestersparlement, dat algemene problemen pragmatisch tegemoet treedt, zonder in ideologische haarkloverij te vervallen. Landen raken sneller verdeeld door ideologische debatten, over geloof en tolerantie bijvoorbeeld, terwijl stedelingen veel pragmatischer zijn en de oplossing omarmen die werkt. Burgemeesters staan dichter bij de burgers, zijn minder ideologisch en hebben meer oog voor de praktijk dan voor de politiek. Rotterdam, waar Leefbaar Rotterdam de grootste partij is, heeft een gekleurde moslim als burgemeester. Niemand klaagt over hem, want hij is volgens Barber (in een interview in Filosofie Magazine) een efficiënte burgemeester die dingen gedaan krijgt. Behalve goede burgemeesters zijn er natuurlijk ook goede burgers nodig, die zich realiseren hoe je vorm kunt geven aan een stad en daarin zeggenschap willen hebben. Van der Laan bracht (in de VK van 14 april) in de ideeën van Barber enkele nuances aan. Als het gaat om Oekraïne heeft de burgemeester geen stem in het debat, maar als het de regering niet lukt om immigranten uit te zetten, kan de burgemeester helpen het probleem op een goede manier op te lossen. Van der Laan erkent ook dat burgemeesters first responders zijn. Zij voelen maatschappelijke problemen het eerst en het sterkst. Ze ontwikkelen een antenne voor naderend onheil. Van zijn bezoek aan Amerikaanse collega’s leerde hij veel, en er kwamen ook concrete samenwerkingsprojecten en nieuwe plannen uit voort. Op het gebied van ouderenzorg, milieuproblematiek en huisvesting van bedrijven bijvoorbeeld. Ook hij vindt dat burgemeesters en gemeenteraadsleden veel dichter bij de burgers staan. En dat steden heel veel van elkaar kunnen leren, al is hij geen voorstander van het wereldparlement van burgemeesters zoals Benjamin Barber dat voor zich ziet.
Boris van der Ham ziet de politieke arena van het parlement als onontbeerlijke kern van de democratie. Als kamerlid voor D66 is hem vaak gevraagd of hij iets aan zijn toneelschoolopleiding heeft gehad. In zijn net gepubliceerde boek De koning kun je niet spelen brengt hij de wereld van politiek en theater met elkaar in verband. Na een fel debat kunnen politici gewoon met elkaar in gesprek gaan. Alles daarvoor lijkt dan toneelspel. Van der Ham vindt dat spelelement cruciaal voor onze democratie. Als de strijd achter de schermen doorgaat, is er geen ruimte voor reflectie en zijn compromissen niet mogelijk. In zijn boek geeft hij talloze voorbeelden van de kwetsbare politicus die het – net als een acteur – moet doen met zichzelf, zijn/haar stem, zijn lichaam, zijn hersenen, zijn zintuigen, zijn taal. Dat is het materiaal waarmee hij/zij werkt. Fortuyn en Van Mierlo speelden het spel met verve, al heeft de eerste nooit in parlement of regering plaats mogen nemen. Van der Ham vindt het jammer dat politiek zich steeds vaker buiten het parlement afspeelt: bij lokale overheden, in de rechtszaal, in economische instellingen en in de media. Volgens Van Reybrouck en anderen is dat juist een bewijs van het feit dat onze parlementaire democratie tanende is en dat we moeten zoeken naar nieuwe vormen van democratie waarin de burger meer zeggingskracht heeft. De vraag is of daarmee het theatrale aspect niet te veel verdwijnt. Geen vuurwerk meer in een Brits Lagerhuis, de Knesset of de Doema. Geen yeah yeah meer laat staan een rake vuistslag. Wat overblijft zijn brave delibererende burgers. Dat kun je je toch ook niet voorstellen. Ons ouderwetse representatieve systeem is aan correctie toe. Een samenspel van burgerfora, van al of niet gelote burgers, èn politici lijkt de nodige experimenten waard.
Dick Gilsing
Geen opmerkingen:
Een reactie posten