Pierre Vinken (25 november 1927 – 4 november 2011)

Theo van Gogh schreef het volgende stukje over hoe hij met Pierre Vinken [25.11.1929-4.11.2011] kennismaakte en over het reisje naar Vlieland in de zomer van het jaar 1999, waarover Martin van Amerongen reeds bij wijze van voorwoord van dit boek verhaalde. (PF)

Lees hier het eerste deel.

Als zo iemand je vraagt om mee te gaan naar Vlieland, bedenk je je niet. En daar staat-ie nu, wachtend op perron negen. Martin van Amerongen moet nog komen, net als Vinkens Biograaf. We gaan naar Theo Sontrop.

Vinken heeft iets uitgelatens, niet zozeer ouwe-jongens-krentebrood maar meer 'Deze dag neemt niemand ons nog af'.

Ik heb me wel 'ns voorgesteld hoe ingewikkeld 't moet zijn om in zo'n schaduw zoon te wezen. Maar vandaag is pappa niet die briljante haai, eerder een goedmoedige dienaar van de Rede. Ik durf 't bijna niet te zeggen, maar hij heeft iets kwetsbaars als-ie vertelt over de schoonheid van gevulde vrouwenlijven.

'Jij bent net een mens, Pierre.'
'Pffft,' zucht-ie.

Het grote tanken begint op de boot. Deze dag kan niet meer stuk als alcohol uit plastic glazen rond drieën 's middags een warme deken legt over deze samenzweerderige penopauzers.

Sontrop leidt ons langs het kerkhof van Vlieland, waar neergeschoten Engelse piloten liggen. 't Zal jouw zoon maar zijn en de wind fluistert: 'Allemaal voor niks, m'n liefje...'
Wie van ons zou, als 't erop aankwam, zijn grote bek durven opentrekken?
Gogh?
Geboren schijtlijster.
Vinken?
Vermoedelijk wel, maar dan in een achterkamer, want niet het type van de volkstribuun, meer een sluipmoordenaar met argumenten en een toefje roomsche sluwheid.

Wie aan tafel met Maxwell niet onderuit is gegaan moet instinct hebben voor de beurse plekken van z'n tegenstander. Misschien is Vinkens grote voordeel wel dat zijn wereld alleen maar beter kon worden naarmate de geesten om hem heen gelijke tred hielden met z'n verstand. Glimlachende barracuda. 'Hoe bluf ik jóu plat?', en dan z'n schorre stem: 'Ik heb me altijd ellendig gevoeld als een kind van me op kantoor werd afgeleverd en ik moest werken. Dat vond ik zó rot..'

Zou 't toeval zijn dat een van zijn studies gewijd is aan de manier waarop het hart door de eeuwen heen werd afgebeeld?

Wat mij in hem fascineert is die mengeling van teder-zijn en hardheid.

Sontrop houdt spitse monologen, Van Amerongen giechelt, ik-zei-de-gek bestel kwistig Pommerolletjes, de Biograaf kijkt naaar het meisje aan de bar en Vinken luistert. Die avond zullen de kok en ondergetekende in de keuken elkaar nog wat klapjes uitdelen, de Biograaf zal zich als een heer over het meisje ontfermen, Sontrop gaat naar huis, Van Amerongen slaapt en Vinken.... luistert.

De volgende morgen kruipen de tetteraars met een  houten hoofd in een busje, dat hen van links naar rechts over het eiland rijdt: wadden, krabben, plevieren, alles wat leeft en groeit en ons altijd weer boeit, jawel.

Maar ik peins over waarom grote kunst, of wat ik daarvoor aanzie - van Goya's spelende kinderen tot een liedje van de Carpenters - mij als doorgewinterd ongelovige altijd iets van vervoering schenkt, iets van het Hogere, zo valt te vrezen, alsof ik besprongen word door een religieuze aandoening. Mijn leven bestaat niet bij aambeien alleen. En is, meneer Vinken, die hardnekkige ontkenning van God niet evenzeer een bewijs dat Hij bestaat?

Vinken zal me honend om de oren slaan. Hij zal zich afvragen hoe diep deze wereld gezonken is dat uitgerekend een predikant van de nihilistische gemeente als ondergetekende tot zulke kwezelarij in staat is: 'ga jij ons nu ook ontvallen?'

Maar hij zegt: 'Zeg Martin, waarom mag Theo bij jou in de Groene toch geen column schrijven?'

Van Amerongen: 'Omdat wij vijftienduizend lezers hebben, waarvan Theo er na een maand of wat ongetwijfeld zevenduizend heeft weggeschreven. Dat overleeft het blad niet.'

Ik heb het dorre hout in vele abonneebestanden mogen wegschrijven, maar soms - meestal als ik Vinken heb gesproken - acht ik mijn columns een sieraad voor menige publicatie. 't Is alles ijdelheid. En dat overwegende: is Pierre eigenlijk ijdel?

Jawel, op een pesterige manier. Naar verluidt noemt Beatrix het Republikeins Genootschap 'een uit de hand gelopen studentengrap'. Vinken glimlachte minzaam toen-ie het citaat hoorde.

Ik ken hem niet als iemand die opbloeit in rancune of bereid is vetes uit te vechten. Maar ik zou Vinken niet graag als vijand hebben.

Nadorst kwelt. 't Is hier een pandemonium van krijsende meeuwen. De zon klimt aan een strakke blauwe hemel en strijkt het licht zo hel over onze gezichten dat je onwillekeurig je ogen toeknijpt. We zijn zuchtend de treden op gegaan, staan nu op het hoogste punt van het eiland en kijken uit: voor ons de Noordzee, achter ons de Wadden.

Vinken staat naast me, als een heerser, met de wereld aan zijn voeten; 't Is hier schitterend...!'

Vermoedelijk meent-ie 't.

Theo van Gogh

Uit: Paul Frentrop - Tegen het idealisme, een biografie van Pierre Vinken, Prometheus, Amsterdam, 2007. Bestellen?

5 opmerkingen: