'Je bent een goeie jongen,' zei de gastheer

Theo van Gogh schreef het volgende stukje over hoe hij met Pierre Vinken [25.11.1929-4.11.2011]
kennismaakte en over het reisje naar Vlieland in de zomer van het jaar 1999, waarover Martin van Amerongen reeds bij wijze van voorwoord van dit boek verhaalde. (PF)

Ik had wel 'ns van hem gehoord, dat wil zeggen, bij geruchte vernomen dat er een gek rondliep op de Elsevier-burelen die meende dat een krant als het Parool alleen zou mogen blijven bestaan als-ie twintig procent winst draaide.
En hij had Propria Cures gered.
De taxi reed langs hekken waarachter ik Bommelstein vermoedde. In m'n ene hand een plastic tas met flessen wijn waarvan ik hoopte dat ze de gastheer als een engel op de tong zouden pissen, in m'n andere het zweet van verlegenheid. Ik stapte de keuken binnen. Een tv schetterde; Sonja Barend kirrend met Joop van Tijn.
'O jé, de joodse inernationale!' grijnsde de gastheer, met een knik naar het scherm. Ik nam zijn schrale
gestalte op en moest om een of andere reden denken aan George Smiley, spion van John le Carré. 't Was hier vast gezellig.
Voor ik er erg in had was ik overgehaald om mee te doen aan een actiegroep die achter de schermen van de Tweede Kamer zou gaan babbelen over het recht van gescheiden vaders hun kind ook in praktijk te zien, juist als Mammaa'tje tegen is.
'We nemen een vrouw als woordvoerder,' zei de gastheer: 'Dat wekt minder argwaan.'
Vier uur 's nachts stond ik wankel aan het einde van de oprijlaan te wachten op m'n taxi. 'Je bent een goeie jongen,' zei de gastheer en omarmde me.
Ik had mij de gevreesde saneerder anders voorgesteld.
Toen ik hem nader leerde kennen, sneuvelde het ene vooroordeel na het andere. Hij vertelde me dat vader-zijn van meer dan één veiliger voelt, onkwetsbaarder, en dat - wat er ook gebeurt - jij nooit ten onder kunt gaan als kinderen om je geven. En dat 't uiteindelijk niet erg was om geplunderd te worden door je ex, hoewel 't natuurlijk een schande bleef...
Hij kuste Jantje.
Een family man, wat heet.
En dat hij, opgegroeid in een eenvoudig gezin in Limburg, nooit bitter was geweest over zijn jeugd: 'Ze vonden me wel gek, maar ik was hún gek.'
Ik probeerde me voor te stellen hoe dat moet zijn geweest als klein jongetje in het zwarte Zuiden van toen: 'Was jij niet heel eenzaam toen je besefte dat God niet bestond, maar dat iedereen om jou heen daar anders over dacht?'
Nee dus.
Een toon die twijfel uitsloot.
Wat mij vooral beviel was het achteloos gemak waarmee zijn banvloeken doel troffen, of beter, als verstrooiing over tafel gingen: 'Sinds Elsevier de kunsten sponsert maken ze ook minder winst. Een bedrijf is er niet om kunst te steunen, een bedrijf moet geld verdienen. In mijn tijd was dat niet gebeurd. Elsevier is niet meer wat het was.'
Hij deed me sterk denken aan m'n opa, die er in zijn tijd aardigheid in had om, te midden van de reactionairen verzameld in de Industriële Club, zich te laten ontvallen: 'De banken motten natuurlijk genationaliseerd worden. Een kwestie van tijd.'
Hetzelfde geen tegenspraak duldende gelijk, tussen neus en lippen gebracht als een superieur uitwerpsel om de dames en heren wat op te naaien. Mijn opa sprak alleen bekakter.
Zou Vinken net zo machtig geworden zijn in het Oostblok?
Een fijn gevoel voor verhoudingen: 'Ik hou er niet van om mijn chauffeur te laten wachten terwijl ik zit te eten. Dan rij ik liever zelf, of neem een taxi. Maar dat kan niet altijd.' Op een avond bracht-ie me zelf thuis in z'n Lexus: 'Afscheidscadeautje van de zaak.' De volgende morgen, opgewekt als altijd: 'Ik was amper de hoek om bij jou of m'n auto werd total loss gereden. 't Is een wonder dat ik nog leef.'
Zegt u dat wel: 'Had je me niet even kunnen bellen?'
'Nou nee, daar wou ik je niet mee lastigvallen...'
Pierre Vinken haat het om lastig te zijn.
Als ik hem voorstelde om voor de aardigheid 'ns in te gaan breken in dit of dat museum, keek-ie me oprecht aan of ik stapelgek geworden was: 'De enige overwinning die je in dit leven kunt behalen, is dat je het spel speelt volgens de regels.'
Als ik hem probeerde uit te leggen waarom de filmbusiness opwindend is, en waarom het maken van films mij bevredigender lijkt dan - laat ons zeggen - een passie voor de bollenteelt, was onbegrip mijn deel: 'Het is vreemd hoeveel risico mensen nemen in jouw vak...'
't Liefst hoorde ik hem als man van de wereld: 'Bolkestein heeft wel 'ns tegen me gezegd: Natuurlijk ben ik voor de republiek. En natuurlijk kan ik geen lid worden van jouw club.'
Over Heineken: 'Freddy is een leuke man. Hij betaalt z'n top heel royaal. Maar hij kan het niet verdragen dat-ie ze aandelen zou moeten geven, zoals bij andere bedrijven gebeurt.'
Over de Volkskrant: 'Driekwart van het land is nog altijd gelovig, al gaan ze niet meer naar de kerk. Waarom dacht je anders dat zo'n krant gelezen wordt? Ze hebben daar een hele redelijke finacieel-economische redactie, trouwens.'
Over commerciële televisie: 'Toen ik hoorde dat SBS erbij kwam, dacht ik: dat kan nooit goed gaan. Ik heb meteen Joep Brentjens van de VNU gebeld: Joep, wil jij ons belang in RTL overnemen? En ja hoor, dat wilde Joep wel! Tachtig miljoen. Ik ben de enige die geld heeft verdiend aan televisie. Nou ja,
vóór Van den Ende en De Mol dan.'
Een man die op een verloren middag in een bibliotheek een afbeelding met stichtend onderschrift van Dirck Coornhert vindt die hem op het idee brengt dat een raadselachtig, nooit verklaard schilderij van Jan Steen wel 'ns hierop geïnspireerd kan zijn. Een man die op effen toon verklaart: 'We hebben eigenlijk nog steeds geen flauw idee van de hersenbeschadigingen die overblijven na een tanggeboorte. Ik zou daar niet optimistisch over zijn.'
Een man voor alle seizoenen.
(...)

Uit: Paul Frentrop - Tegen het idealisme, een biografie van Pierre Vinken, Prometheus, Amsterdam, 2007. Bestellen?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten