Driemaal migratie

Het is opvallend dat in drie recente Nederlandse romans migratie een belangrijk thema vormt: in het met de Libris literatuurprijs 2013 bekroonde Dit zijn de namen van Tommy Wieringa, de historische roman De Afvallige van Jan van Aken en La Superba van Ilja Leonard Pfeiffer, een ode aan de stad Genua. 

De trek naar het Beloofde Land is van alle tijden. En daarmee de gelukszoekers, vluchtelingen, ontwortelden, die fantaseren over een beter leven. Ze ondernemen vaak tochten vol ontberingen en rampspoed om hun dromen te realiseren. Volgens Pfeiffer is migratie het praktisch uitvloeisel van visioenen en illusies. Wieringa verbindt de helletocht van een groep vluchtelingen met de exodus van het Israëlische volk uit Egypte naar het land Kanaän. En Van Aken verbeeldt de vierde eeuw na Christus, waarin de neergang van het Romeinse Rijk is begonnen en de Goten aan de grenzen ervan staan te dringen, opgejaagd door de Hunnen.

“Waarom bestaat er geen handboek voor vluchtelingen?”, vraagt de Joodse acteur Kurt Gerron zich af in de indrukwekkende roman Terugkeer ongewenst van Charles Lewinsky. Hij is gevlucht voor het naziregime en belandt in Oostenrijk, Frankrijk en Nederland. Hij was in Duitsland bekend als regisseur en van zijn rol in De Driestuiversopera van Brecht, waarin hij Macky Messer zong, en in de film Die Blaue Engel met Marlene Dietrich. In Nederland wordt hij in 1943 afgevoerd naar Westerbork. Vandaar gaat het naar Theresienstadt, waar hij gevraagd wordt een propagandafilm te maken over dit kamp. Bij weigering gaat hij door naar Auschwitz . Hij doet het, omdat hij denkt daarmee mensen te kunnen redden. Maar hij redt hen niet noch zichzelf. Op 30 oktober zijn hij en zijn vrouw in Auschwitz vermoord, drie dagen voordat het vergassen definitief gestaakt wordt. “Ja, zo’n handboek zou moeten bestaan. Met alle zinnen die je als vluchteling steeds weer nodig hebt”, zegt Gerron. En dan spreekt hij over de onvermijdelijke formulieren. “Bij de vreemdelingendienst in Amsterdam waren twee ambtenaren met de bureaus naast elkaar. Bij de een moest ik de vraag ‘aantal kinderen’ met ‘nul’ beantwoorden, anders accepteerde hij het papier niet. De ander hield vol dat het ‘geen’ moest zijn. Ook zo leer je Nederlands. “ Deze bureaucratisering in de behandeling van vluchtelingen lijkt in de loop der tijd alleen maar te zijn toegenomen gelet op de vele incidenten met asielzoekers, zoals ze tegenwoordig heten, waarvan de zelfmoord van Dolmatov een dieptepunt is. Amnesty International is een campagne over het Nederlandse vreemdelingenbeleid gestart op Ikschaammediepnl met daarin o.a. een filmpje, bedacht door Pieter en Tim Perry.
In Dit zijn de namen vertelt Tommy Wieringa in korte hoofdstukken beurtelings over de drieënvijtigjarige Pontus Beg, politiechef in Michailopol, en een groep uitgehongerde vluchtelingen, die over de steppe dwaalt op zoek naar voedsel, geborgenheid en een betere toekomst. Deze recente roman van Wieringa is weer van een heel ander slag dan zijn evergreen Joe Speedboot en het zwaar barokke Caesarion. Veel soberder en ernstiger. In het tweede deel komen de alternerende hoofdstukken bij
elkaar, wanneer de haveloze groep in Michailopol aankomt en opgevangen wordt door Beg. We hebben de politiecommissaris leren kennen als een alleen staande man die zijn verleden vergeten is en zich probeert staande te houden te midden van corruptie in een Oostblokgrauwe stad na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Hij (her)ontdekt zijn Joodse roots, beseft dat hij ergens bij hoort en toont zich in zijn nieuwe identiteit na verloop van tijd begaan met het armoedige groepje zwervers, dat – meer dood dan levend – angstige gevoelens oproept bij de bevolking van zijn stad. Hij ondervraagt hen maar de groep wil niet veel loslaten. Hij komt tot de lugubere ontdekking, dat ze een hoofd hebben meegedragen, als een soort relikwie. Terwijl hij eerder met geweld kon optreden, is hij nu menselijker en hij ontdooit, wanneer hij met de jongen praat en de vrouw uit de groep, hoe mager ze ook is, een kind baart. Hij gaat in de groep uitverkorenen zien, zoals het volk van Israël , dat onder leiding van Mozes veertig jaar door de woestijn zwierf, op weg naar het Beloofde Land. Exodus is de titel van het tweede boek uit het oude Testament dat begint met de zin “Dit zijn de namen van de zonen van Israël”. Het derde deel van de roman eindigt hoopvol. Beg neemt de jongen, die hij nu de kleine Mozes noemt, mee naar een plek vanwaar ze naar het Beloofde Land kunnen kijken. Hij kan er heen wanneer hij jood wordt, zoon van de Jood Beg. Dit alles vertelt Wieringa in een prachtige taal, in gebeeldhouwde zinnen.

Evenals Pfeiffer in La Superba ( zie ook Driemaal het been) laat Wieringa de meedogenloos harde kant van de exodus zien. De tocht naar de nieuwe wereld is er een van onmenselijke ontberingen. Langzaam worden de vluchtelingen gek van honger en dorst. Ze gedragen zich als roofdieren. De zwaksten gaan eraan. De lange man sterft. De anderen gaan er als aasgieren op af. De zwarte Ethiopiër is de zondebok. Iemand doodt hem. Zijn hoofd wordt meegedragen, zoals het uitverkoren volk van Israël de beenderen van Jozef meedroeg. Zo beweegt de uitgedunde groep wanhopigen, gesterkt door het ranzige relikwie, zich over de dorre gele vlakte onder een grauwe hemel. Wanneer ze in Michailopol aankomen, worden ze door agenten als volgt waargenomen: “Schaduwen, van hun lichaam gescheiden. (…) Huid, strak aangesnoerd rond hun gebeente, gemummificeerd bijna, zwarte oogkassen.” Wanneer Beg hen vraagt de groep uitgemergelden te beschrijven, heet het: “Als de joden van het kamp, meneer de commissaris.”

Ilja Leonard Pfeiffer is na zijn fietstocht van Leiden naar Rome, beschreven in Filosofie van de heuvel (2009), in Genua blijven wonen. De meest zuidelijke stad van het noorden. Zijn vertrek was een vlucht uit gezapige gewenning. Een luxe emigrant dus. In Genua komt hij in aanraking met alle aspecten van migratie. In de cafés en op de terrassen van de binnenstad, een labyrint van stegen en nauwe doorgangen, ontmoet hij immigranten uit alle windstreken. In ruil voor een borrel vertellen ze hun verhalen. Zoals de oude Brit Don die aan iedereen die het horen wil onder het genot van veel alcohol zijn levensverhaal vertelt, dat bestaat uit een schier eindeloze reeks verzonnen anekdotes. Het zou het voorland kunnen zijn van de ik-figuur, Ilja Leonard Pfeiffer. In een tweede ‘intermezzo’ lezen we het verhaal van Djibi, een Senegalese migrant, die na een barre tocht naar Libië van daaruit de oversteek naar Lampedusa waagt. Zoals de vluchtelingengroep bij Wieringa door ‘helpers’ belazerd en vernederd wordt, zo wordt de groep waarin Djibi verkeert uitgebuit en geplunderd. Ook hier overleven alleen de sterksten. Je kunt niet zonder de groep, maar die is hardvochtig en wreed voor haar leden. Dit verhaal is in tegenstelling tot dat van de Engelsman echt. Motor voor Djibi is zijn verbeelding, zijn geloof in het sprookje dat Europa heet. Dat geldt ook voor de Italiaanse gelukszoekers, die aan het einde van de La Superba niet terecht was. De gouden bergen die de migrant beloofd zijn, blijken een fata morgana. Het is een verhaal van alle tijden. 
negentiende en het begin van de twintigste eeuw vooral in Genua scheep gingen om hun heil te zoeken in La Merica. In totaal ongeveer twintig miljoen Italianen. Een ware volksverhuizing dus. De ik-figuur doet er onderzoek naar voor een te schrijven toneelstuk. Weer een verhaal, één van de vele met smaak en goed vertelde verhalen in deze roman. Ook voor deze migranten was de oversteek een helletocht die ze konden verdragen vanuit het geloof dat hun exodus zou uitmonden in het paradijs van één van de twee Amerika’s. Berooid en geradbraakt kwamen ze aan in de nieuwe wereld, waar ze hun leven opnieuw moesten bevechten op nieuwe uitbuiters. Ook toen waren er de ronselaars, die gouden bergen beloofden. Ook toen stierven velen onderweg door ziekten of schipbreuk. Bang waren ze aan boord, maar ook vol goede hoop . Hoop die volgens de ik-figuur van

Volksverhuizingen spelen ook in De afvallige van Jan van Aken een grote rol. Deze koning van de historische roman (zie ook Over Vikingen en Arabieren – historische romans van Jan van Aken, waarin De valse dageraad en Koning voor een dag worden besproken) volgt in zijn nieuwste boek van 600 pagina’s enkele personages van ongeveer 350 tot 395 na Christus; binnen die tijd springt hij enthousiast op en neer. Eén van de hoofdfiguren is de alcoholist Swintharik, de mogelijke moordenaar van de afvallige keizer Julianus. Zijn jeugdvriend Dido, die het verhaal vertelt, heeft de opdracht hem op te sporen. Beiden zijn in de leer geweest bij de priester Vitalis die hen overigens niet alleen geestelijk inwijdde. En dan is er nog een tweede achtervolger, de valse Axylos, die ook behoorde tot het jeugdgroepje. Bij de dubbele achtervolging is Swintharik in gezelschap van een heldhaftige jonge vrouw, Aletis. In de meeste boeken van Van Aken wordt heel wat rond gezworven. Hier doorkruisen we een gebied dat zich uitstrekt van de Rijn tot de Eufraat. Het Romeinse rijk is in verval, theologische
geschillen zijn aan de orde van de dag. Van Aken neemt je op sleeptouw en maakt historische gebeurtenissen en godsdienststrijd heel concreet en fysiek. Zo ben je getuige van de ontlasting van een stelletje schismatici in een schijthuis in Constantinopel en zie je de priester Vitalis onder verdoving met smaak zijn eigen gebraden kloten opeten. De personages zijn weeskinderen of ze zijn anderszins alleen op de wereld, bevattelijk voor religieus fanatisme, zoals dat nog steeds het geval is. Losgeslagenen zijn het, op drift geraakten, ook door lust en roes, in een chotische periode die begint met Keizer Julianus die het heidendom verheerlijkt en de opkomst van het christendom probeert te stoppen, en eindigt met keizer Theodosius die één katholiek geloof decreteert. Het rijk wordt niet alleen bedreigd door innerlijke verdeeldheid maar ook door binnendringende ‘barbaren’. Vreemden die van elders komen, die nieuwe grazige weiden zoeken of voortgedreven worden door anderen die hen op de hielen zitten. Goten, Alemannen, Hunnen, Perzen. Ook hier blijken de grenzen broos. Zo merkt een verkenner op: “Iedere keer vluchten zij weer de Karpaten in (…). Hoe vaak hebben we niet achter die wilden aangezeten? Reken maar dat je bang bent in die ravijnen, waar zij iedere steen, iedere spleet kennen. (…) Valens had muren moeten bouwen om ze buiten te houden. Met metalen poorten kun je de passen afsluiten, dat is eerder gedaan.” Het gaat hier om Goten die op de vlucht zijn voor de Hunnen die over de steppen razen. Hun verhalen liegen er niet om: “Wat een verschrikking! We bezochten de verafgelegen dorpen waar slechts geblakerde afgebrande palen van over waren en waar lijken nog in het rond lagen. Ze verkeerden al in staat van ontbinding en waren aangevreten door dieren, maar wij konden uit hun houdingen en verminkingen nog afleiden welke gruwelen zich hadden afgespeeld. “ De nieuwelingen in de roman van Van Aken hebben hun eigen woordvoerders, zoals de Goot Catualda. Er ontstaan vluchtelingenkampen, er wordt asiel verleend, er is handel met de nieuwelingen, ze komen in verzet, ze gaan een nieuwe marketingdoelgroep vormen, ze blijken ook in te zetten voor eigen politieke doeleinden. De afvallige is meeslepend geschreven en je beseft, dat er in bepaalde opzichten niets nieuws is onder de zon.

Drie nieuwe romans waarin de exodus tot thema is gemaakt. Geplaatst in een religieuze context van hoop en troost. Als uitvloeisel van ongebreidelde fantasieën en onvervulde dromen. En beschreven als fysieke vlucht vooruit, zoals dieren nieuwe weidegronden zoeken of voortgejaagd worden door soortgenoten. Het zijn aangrijpende verhalen, in verschillende stijlen. Sober en in zinnen van marmer. Flamboyant verteld. En met oog voor lichamelijkheden en de felheid van het leven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten