Driemaal Het Been

Een schrijver moet zijn been laten amputeren, een andere auteur gaat de gangen na van een been dat in de IJssel is gevonden. Een derde laat zijn hoofdpersoon een been vinden in het labyrinth van Genua. Drie verhalen over een been, die nu kort na elkaar verschenen zijn.  We kennen Het Been (1938) van Willem Elsschot, waarin mevrouw Lauwereijssen met haar houten been het de gewiekste zakenman Boorman behoorlijk lastig maakt. Maar wat is er heden ten dage zo intrigerend aan een been?  Hoe komt het dat het gevonden of verloren been een bijzondere rol speelt in fictie en non-fictie van nu? 
In Lijmen (1924) van Willem Elsschot slijten Boorman en zijn assistent Laarmans 100.000 exemplaren van het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen aan o.a. mevrouw Lauwereijssen, die een ernstige beenkwaal heeft.  In het vervolg daarop uit 1938, Het Been, ontmoet Boorman de vrouw weer. Inmiddels is haar been geamputeerd en draagt zij een houten kunstbeen. Boorman is na de dood van zijn vrouw ontvankelijk  voor schuldgevoelens en wil de trotse  mevrouw Lauwereijssen  de verkochte exemplaren van het nep tijdschrift terugbetalen, maar dat laat zij niet gebeuren. Van alles doet de zakenman om van zijn
schuldgevoel af te komen. Hij bluft dat accountants van een groot bedrijf hebben ontdekt, dat er te veel is berekend voor de 100.000 exemplaren. Hij spant zelfs een rechtszaak aan. Als de firma Lauwereijssen failliet gaat, probeert Boorman de 90.000 exemplaren die nog over zijn, op te kopen. Uiteindelijk weet een neef de trotse vrouw over te halen het geld aan te nemen, waarna Boorman zijn duistere praktijken weer voortzet.

Journalist Max van Rooy werkte aan een biografie over zijn grootvader, de architect J.P. Berlage, toen  artsen in 2011 een kwaadaardige tumor in zijn rechterbeen vaststelden. Op dat moment is een derde van Van Rooys bot in het bewuste been al weggevreten. Amputatie is de enige oplossing.  Na de operatie brengen zijn twee zoontjes als cadeau tekeningen mee van ‘allemaal opgewekte eenbenigen’.  Dat doet Van Rooy besluiten om de onderhavige biografie terzijde te schuiven en zijn eigen wederwaardigheden van voor en na de amputatie op te schrijven wat resulteert in het net verschenen boek Leve het been (snijtijd op minuten). In iets meer dan 240 pagina’s vertelt hij het verhaal van een been, een huis en twee grote liefdes. Pas na twee jaar wordt voor Van Rooy en zijn vrouw de ondraaglijke pijn in zijn been duidelijk: een tumor die vooral bij kinderen tot zestien jaar voorkomt.  Na de operatie geniet de schrijver een opleiding tot ‘volwaardig eenbenige’ in een revalidatiekliniek en hij vertrekt uit het ‘uitermate verticale’ Ruslandhuis in Amsterdam, waar hij al meer dan dertig jaar woont, maar dat met al zijn trappen ongeschikt is geworden voor een eenbenige. Op zijn nieuwe woonplek blijkt het verlies van het been ook nieuwe mogelijkheden te bieden, zoals de racewedstrijden tussen de zoontjes op de fiets en papa in zijn scootmobiel.  Tussendoor beschrijft Van Rooy zijn liefde met de mooie Hedwig die hij al jong verliest aan dementie en de zesentwing jaar jongere Anita, met wie hij nog steeds samen is en met wie hij twee jonge kinderen heeft.  Ondanks de ernstige thematiek is het boek net zo opgewekt als de eenbenige mannetjes die de aanleiding ertoe vormden.  De schrijver beschikt over veel humor getuige ook een interview met uitspraken als de volgende op de vraag of het meevalt: “Ik heb geen vergelijkingsmateriaal…pas als mijn andere been eraf is, zal ik antwoord geven op je vraag.”

Onlangs las ik ergens op internet een geval van auto kannibalisme.  Een motorrijder was bij een ongeluk een vinger verloren. Hij vroeg het medisch personeel van dienst of hij die vinger mee naar huis mocht nemen.  Daar kookte hij het eigen vlees en at het op. De botjes bewaarde hij.  Er is een verhaal van Belcampo (Bladzijde uit het dagboek van een arts) waarin een man veel verder gaat. Ook daar begint het met  een vinger.  Bij het hakken van hout voor de kachel slaat hij zijn linker wijsvinger eraf. “Mijn vinger wees naar mij als om mij de onhandigheid te verwijten.”  Hij besluit hem te bakken in de pan, in boter.  Het smaakt ongehoord lekker. In de loop van de tijd gaat hij door. Eerst heel voorzichtig. Telkens een klein stukje, maar al gauw kan hij zich niet meer bedwingen. “Eens heb ik een orgie gehouden van mijn hele rechterbeen. Dat was op mijn verjaardag.”  Aan een bevriende arts vraagt hij zijn laatste arm eraf te halen. 

“Maar al met al stond ik dus midden in de nacht in mijn nieuwe stad in het buitenland met een geamputeerd vrouwenbeen in mijn handen en dat leek mij om verschillende redenen geen ideaal begin van een nieuw leven.” Dat overkomt de hoofdpersoon, Ilja Leonard Pfeiffer, van de La superba van Ilja Leonard Pfeiffer. Vijf jaar geleden vertrok de schrijver naar Italië en streek neer in Genua, dat in de Middeleeuwen de bijnaam La Superba kreeg.  Binnen de vorm van een brief aan ‘mijn vriend’ vertelt de schrijver op een aanstekelijke manier tal van feitjes en feiten, observaties, verhalen en belevenissen die allemaal te maken hebben met de kracht van verbeelding, dromen en illusies, vaak in samenhang met het verschijnsel migratie. Al op de tweede pagina van de roman vindt de ‘ik’ het been.  Hij neem het mee naar huis. Het draagt een kous en dat is genoeg om de rest van de vrouw erbij te fantaseren. “… Plagerig pulkte ik een beetje aan haar kousenband met kleine, verstrooide, onverschillige gebaartjes. En toen beklom ik de glooiende heuvel van haar dijspier. Ik liet de toppen van mijn vingers en mijn duim rusten in de ondiepe, nauwelijks waarneembare dalen aan weerszijden. Heel zacht en voorzichtig begon ik te kneden…”.
onlangs verschenen roman
Hij vindt dat hij te ver is gegaan en wil van het been af. Hij gooit het in zee. Veel later in het boek  ontdekt de ‘ik’ dat het gevonden been heeft toebehoord aan een man, een travestiet, die hem vertelt hoe  hij zijn been verloren heeft, dat uiteindelijk teruggevonden wordt in de afgefikte bossen boven Arenzano. Het  is waarschijnlijk door een blusvliegtuig opgeschept uit zee.  Het zoveelste fantastische verhaal dat de ‘ik’ aan zijn vriend schrijft, naar aanleiding waarvan de hij opmerkt: “Dat hele been moet eruit. Je hebt gelijk. Het is allemaal te complex en vooral te onsmakelijk. “  Deze constatering  past geheel in de geest van de roman, waarin de schrijver een intelligent en fascinerend spel speelt met verbeelding en werkelijkheid als materiaal voor een nog te schrijven roman.   

Joris van Casteren bijt zich in Het been in de IJssel vast in een wonderlijk voorval. In de zomer van 2005 vindt een visser een menselijk onderbeen in de IJssel ter hoogte van het dorp Wije. Het is onduidelijk wie de eigenaar is van het been.  De media schrijven erover en dan lijkt de zaak gesloten. Niet voor Van Casteren dus. Voor deze schrijver van literaire non-fictie, zoals Lelystad (2008) en Het zusje van de bruid (2011), is het een uitgelezen onderwerp. Hij gaat op onderzoek uit. Van wie zou het been zijn geweest? Zou de eigenaar ervan nog leven? Hij komt erachter dat het DNA van het been overeenkomt met het DNA van een man die in 2005 spoorloos verdween in Düsseldorf.  Het raadsel neemt hem in beslag, zozeer dat zijn kinderen tijdens een vakantie- uitje  bij het zien van  een man in rolstoel met één been uitroepen:  “Papa, dat is ‘m misschien.”  Hij bezoekt de begraafplaats in het gehucht Den Nul waar het been in een kinderkistje werd begraven, reist af naar Duitsland en probeert in contact te komen met familieleden en vrienden.  De hamvraag is natuurlijk: is er sprake van slechts een dood been of is de eigenaar integraal overleden? 

De boeken van Joris van Casteren  gelden, evenals die van bijvoorbeeld Frank Westerman, als literaire non-fictie.  Dat zit ‘m bijvoorbeeld in de persoonlijke toon, de aandacht voor eigen gevoelens en opvattingen, de terloopse geestige beschrijving van opmerkelijke details. Zo tekent hij bijvoorbeeld uit de mond van een patholoog-anatoom met een vlinderdas  deze uitspraak op: “Als ik in de snijzaal sta wil ik niet dat er voortdurend een stropdas ligt in het stoffelijk overschot waar ik mee bezig ben. “  Het beenmotief blijkt een onuitputtelijke bron van associaties. Zo eet Van Casteren op zijn Duitse onderzoeksreizen Eisbein mit Sauerkraut en de voormalige bezitter van het been blijkt als voetballer over een venijnig schot met het linkerbeen beschikt te hebben.  Ook het thema ‘water’ levert veel stof. De bezitter blijkt te werken of gewerkt te hebben bij een reddingsvestenfirma (de zoon van de eigenaar verdronk zonder reddingsvest), hij is geobsedeerd door diepzeeduiken, hij verdwijnt tijdens een Hamburgse HISWA etc. etc.  Het been, in dit geval ongeschoeid, met bruine nike-sok, lijkt langzaam aan een rol te spelen in  een bovennatuurlijke zaak of is het allemaal louter toeval? 

In ieder geval is Het Been in de IJssel een prachtig boek. Van Casteren heeft alles naar waarheid opgetekend maar wel met zijn eigen pen  getuige bijvoorbeeld deze passage: “Het been is 38 jaar geworden. 38 jaar is het in gezelschap van een ander been geweest. Waarmee het eerst nog kroop en daarna leerde lopen. Waarna ze renden, fietsten, zwommen en voetbalden. Samen groeiden ze, samen raakten ze behaard.”
En dan te bedenken, dat de schrijver  uiteindelijk ook nog te voet het spoor terug volgt, langs IJssel en Rijn, van Wije naar Düsseldorf. Dat is een heel eind. Hij loopt werkelijk de benen uit zijn lijf. 

Wat een been, een verloren en alleenstaand been, al niet kan oproepen. Schuldgevoel, lust en erotiek, onderzoeksdrift en natuurlijk humor en tragiek.  Het zal me niet verbazen als er binnenkort een roman verschijnt over een hardloper zonder benen.  

2 opmerkingen: