Voor zover ik weet is er nog geen bijnaam verzonnen voor het witte gebouw aan het IJ. In een interview oppert directeur Sandra den Hamer, voormalig directeur van het Filmfestival in Rotterdam en sinds 2007 van het Filmmuseum, de naam Diva aan het IJ, of Oester, waarbij de binnenkant dan de parel is. Mij doet het witte gebouw eerder denken aan een amfibie. Een kikker. Of een hagedis. Die zijn staart verloren is, dat wel. Een kikker of een hagedis aan de waterkant. De witte kikker. De witte hagedis. Met zijn of haar achterlijf naar het water toe.
Centraal in het gebouw ligt de arena, het hart, de locatie met bar en restaurant van waaruit je de vier zalen en de expositie ruimte kunt bereiken. In vergelijking met het oude filmmuseum is de witte kikker een enorme promotie. Wat betreft afmetingen: restaurant met 120 couverts, een zaal met 315 stoelen, twee met 130 zitplaatsen en één met 67. Alles is er geautomatiseerd (zie Ook de filmoperateur gaat verdwijnen). De tentoonstellingsruimte omvat 1180 vierkante meter. In de kelder, the basement, bevindt zich de collectie: 37.000 films (waaronder unieke exemplaren uit de vroegste filmgeschiedenis), 60.000 affiches en 60.000 foto's, en archieven van Nederlandse filmmakers. In de centrale arena gaat je blik al snel naar buiten, want daar ligt het water en van daar uit kijk je op de stad. Aan de andere kant van de arena lopen trappen en tribuneachtige lagen omhoog, waarbij het oogverblindende wit van de muren (uiterst strak gestuukt als een filmdoek) contrasteert met de warm-donkerbruin gebeitste eikenhouten vloeren. De treden binnen in de arena lopen achter het glas door in het terras aan het water. De Deense kunstenaar Olafur Eliasson ontwierp de verlichting, een sculptuur genaamd De lichtwolk. De belettering en routing is van (winnende) leerlingen van de Design Academy Eindhoven. In de filmzalen zie je verschillende soorten aankleding. De kleinste heeft mooie art-decorachtige panelen van ontwerper Rob Looman, die overigens met een druk op de knop in een neutrale setting komen te staan. Het centrale idee achter het gebouw: als je eenmaal de stad de rug hebt toegekeerd, betreed je de fantasie wereld van de cinema. De gladde, kristallijnen vorm van de vlakken reflecteert het licht op talloze manieren, waardoor het gebouw – ook vanaf de overkant – telkens een ander uiterlijk krijgt. Zo verwijst het gebouw naar de cinematografie: een spel van licht en beweging.
Wat duur is zoiets? Het pand heeft zo’n 30 miljoen euro gekost. Het filmmuseum had eigenlijk het middelpunt moeten worden van een mede door ING te bouwen nieuwe wijk (2200 woningen en diverse kantoren). Zover is het niet gekomen. Als gevolg van de economische crisis trok ING zich in 2009 terug, waardoor de bouw van het nieuwe filmmuseum onzeker werd. De gemeente Amsterdam redde de nieuwbouw van EYE door extra geld en een ‘achtervangconstructie’ toe te zeggen, waardoor de gemeente zich verplichtte het gebouw van ING te kopen als niemand het wilde hebben. Eye huurt het gebouw nu voor een ‘cultuurtarief’ van 1,45 miljoen euro per jaar van ING. Maar inmiddels heeft ING een beroep gedaan op die achtervangconstructie, omdat zich geen enkele koper aandient. Volgens ING komt dat, omdat niemand zich wil verlaten op een huur die opgebracht moet worden met een subsidiestructuur die onder vuur ligt. Afgelopen vrijdag onthulde de Volkskrant, dat er wel een potientiële koper is in de persoon van vastgoedondernemer Michael van de Kuijt, die 20 miljoen euro zou hebben geboden. ING en Van de Kuijt schijnen hierover op ramkoers te liggen, omdat Van de Kuijt een hypotheek wil voor een groot deel van de aankoopprijs. Het Eye instituut wil op al deze problemen niet reageren, omdat het ‘alleen maar’ de huurder is. Om de begroting sluitend te krijgen heeft het EYE 225.000 bezoekers nodig. Dàt komt in ieder geval wel goed, denk je als je daar tijdens het openingsfestival rondloopt. Dan blijken overigens ook de nadelen van die arenavorm: luidruchtig geroezemoes en schelle kinderstemmen (er draaien ook kinderfilms zoals Kauwboy en Mijn avonturen door V. Swchwrm - allebei net uit) als in een zwembad. Kinderen ook die op de hellende houten vloeren klimmen en dan weer naar beneden glijden.
Snackbar beleefde in deze setting op 8 april jl. z’n Nederlandse première en is de eerste speelfilm van Meral Uslu, die samen met Maria Mok verschillende bijzondere en spraakmakende documentaires maakte, o.a. over tbs‘ers in gesloten inrichtingen en over het werk van de kinderrechter. Het draait in Snackbar allemaal om een groepje Marokkaanse hangjongeren die de hele dag bij elkaar klitten vóór een snackbar op een straathoek in de Rotterdamse wijk Bergpolder. Ze doen niets anders dan blowen, dealen en klieren. Alleen Ali, de Turkse snackbarhouder, houdt nog een oogje in het zeil, maar ook hij kan niet verhinderen dat ze vechten en stelen. Uslu probeert op geen enkele manier de werkelijkheid te verfraaien. Het zijn gewoon puberende etters met een kort lontje en weinig empathie. Ze vervelen zich dood maar zijn ook nergens toe te bewegen. De camera zit er voortdurend en ongenadig bovenop. Uslu probeert te registreren waar deze jongeren vandaan komen, wat hen bezielt en waar dat naar toe moet. Daarbij last de regisseuse een soort geїmproviseerde interviewfragmenten in met de acteurs, waarin ze iets vertellen over hun eigen geschiedenis en de situatie thuis. Hierdoor worden feit en fictie op een vernieuwende manier vermengd. We krijgen verder niets van de thuissituatie van de personages te zien, maar aan die zwakte zit ook een sterke kant: alles gebeurt vóór en in de snackbar. Dat is hun plek. Zo klein is hun wereldje. Het zal niet gemakkelijk zijn om een andere plek te vinden. En dat werkt heel beklemmend. En – hoe gek het ook klinkt - ontroerend als ze over zichzelf vertellen. De personages wijzen alle kansen agressief af, maar de acteurs, die hen geweldig spelen, stemmen hoopvol.
Speelfilms over minderheden waren tot nu toe komedies, zoals Pizzamaffia, Shouf shouf habibi en Bolletjes Blues, een genre waarin gemakkelijker valt te spelen met taboes, zaken die moeilijk liggen. In Duitsland is Kebab Connection (2004) het grote voorbeeld daarvan. In Frankrijk is de problematiek in buitenwijken al langer een serieus thema in films, te beginnen bij La Haine (1995). In de Nederlandse roadmovie Rabat (2011) ging het ook al wat dieper, evenals in de onlangs vertoonde tv-serie Lijn 32. Maar uitzichtloos geklier op zo’n klein stukje straat werd nooit eerder vertoond. In een interview vertelde Uslu dat ze haar film niet kwijt gekund had aan een omroep. Die wilden er hun politiek correcte vingers niet aan branden. Ze vonden dat Snackbar te veel koren op de molen van Wilders en de PVV zou zijn. De film komt dan ook niet op tv, maar hij was wel geselecteerd voor het Filmfestival van Berlijn. Overigens gleed het premièrepubliek van Snackbar niet van het mooie nieuwe hellende houten vlak in het EYE filminstituut. Er werd niet gerookt of gedeald. Niet gevochten. Niet gestolen. Men liet de scooter buiten staan. En de glazen werden keurig teruggebracht naar de bar.
Misschien waren ze wel eerst naar Taxidriver van Martin Scorsese geweest, waarin hoofdpersoon Travis Bikkle zijn grote schoonmaak aldus aankondigt: “Someday a real rain will come and wash all the scum of the streets”. De film waarmee Scorsese bekend werd, is meesterlijk gerestaureerd en wordt in deze staat door EYE in het kader van een Scorsese retrospectief vertoond (met een inleiding door Frank Lammers). Vuil en vet zijn van het origineel verwijderd, krassen zijn gerepareerd en de vaal geworden kleuren zijn bijgesteld. Scorsese maakt zich trouwens – met zijn non-profit organisatie The film foundation - al jaren sterk voor het behoud van oude films. Honderden liet hij er al restaureren, waaronder veel klassieke meesterwerken zoals Red Shoes (zie Ballerina). Hij heeft het te druk om bij het retrospectief van zijn werk in het EYE instituut aanwezig te zijn, maar hij kent de restauratie-afdeling van EYE wel degelijk, want hij leende enkele seconden uit Les quatre cents farces du diable (1906) van filmpionier Georges Méliès, waarover alleen het EYE beschikt. Hij had ze nodig voor zijn onlangs uitgekomen 3 D biopic Hugo over de persoon van Méliès. Ook op andere manieren was Scorsese al eerder bij de Nederlandse film en/of EYE betrokken. Daarvan zijn getuigenissen te zien in het retrospectief, evenals andere films van zijn hand, zoals Mean Streets (1973), The last waltz (1978), Raging Bull (1980), Cape fear (1991), Shine a light (2008). En niet te vergeten: The Departed (2006).
Behalve films toont het Eye haar bezoekers ook found footage. Letterlijk betekent dat bij toeval gevonden materiaal. Je kunt het overal vinden. Op zolder, in een vuilnisbak, op de rommelmarkt. Maar ook op internet. Vervolgens wordt het filmmateriaal bewerkt, dat wil zeggen vertraagd, versneld, vergroot, bekrast. Of de maker voegt geluiden toe. Zo ontstaan nieuwe stukjes film die de kijker vragen na te denken over wat hij ziet en de context daarvan. Bezoekers kunnen op deze tentoonstelling ook zelf on line aan de slag met food fountage uit de EYE collectie. De winnaar krijgt een prijs uitgereikt op 24 mei.
Als ik de pont terug neem, is het donker en ziet het Eye instituut er weer heel anders uit. Het lijkt nu een soort lichtbaken, een vuurtoren. Of een net geland vliegtuig. Een UFO misschien. Een hagedis zonder (financiële) staart. Maar die schijnt bij hagedissen weer te kunnen aangroeien. In ieder geval nodigt het EYE uit om er terug te komen. In de zomer zal het heerlijk zijn, aan het water, op het terras van dit witte wonder van Noord.
Dick Gilsing
Jammer dat akoestiek en vormgeving aan een theater annex bioscoop geen issue meer is voor de ontwerper.
BeantwoordenVerwijderenIleen Montijn over het witte gebouw aan het IJ:
BeantwoordenVerwijderenEye, Eye (blog van 2.4.12)
meer een perforator, dat gebouw
BeantwoordenVerwijderenIk weet nog steeds niet of ik de film SNACKBAR wil zien. Is het een must?
BeantwoordenVerwijderen