De oudere debutant blikt terug op het leven

Senioren wagen nog een kansje in het literaire circuit en wat Abdelkader Benali daarmee te maken heeft

Voor literaire debutanten geldt geen leeftijdsgrens. Sommige schrijvers debuteerden al voor hun twinstigste, zoals Perk, Verwey, Van Ostaijen, Reve, Claus en Grunberg. Anderen leverden pas veel later hun eerste pennenvruchten af. Multatuli was vierenveertig, toen zijn Max Haverlaar verscheen. Charlotte Mutsaers was bij haar debuut de veertig ook gepasseerd en F.B. Hotz was al bijna pensioengerechtigd, toen hij zijn eersteling Dood weermiddel publiceerde.

Tegenwoordig lijkt de literaire publicatie van de senior welhaast een trend. In ieder geval zijn de laatste tijd opvallend veel debuten verschenen van senioren die nog een gokje lijken te willen wagen in het literaire circuit. Zijn het pure laatbloeiers? Gaat het om een late roeping? Troost de late literaire publicatie deze oudere romanciers met de illusie dat het leven niet voor niets is geweest? Maken ze de balans op en rekenen ze af met een al dan niet calvinistisch verleden?

Vaak zijn het mannen of vrouwen die al een loopbaan achter de rug hebben, en daarin al een zekere
naam hebben gemaakt. Tot die laatsten behoren in ieder geval de journalist Ad Fransen met Het meisje met de mooiste heupen, oud-literatuur-manager Rudi Wester met Vriendinnen van vroeger, vrouwen van nu en vertaler Gerard Koolschijn met Geen sterveling weet. 

De zoektocht naar de verloren tijd is een belangrijk thema in de wereldliteratuur. Maar deze senioren lijken met hun debuut wel heel nadrukkelijk de balans te willen opmaken van hun jeugdjaren of zelfs een compleet bestaan.
Zo laat Ad Fransen (1955) de held van zijn verhaal, een ware mopperkont, terugkeren naar de plaats waar hij opgroeide: Heerlen, in de roman de Kapotte Stad geheten, waarvan hij en zijn jeugdvriend bezwoeren er nooit meer een voet aan de grond te zetten. Dat doet de naamloze ‘ik’ na vijfendertig jaar toch om er een boek te schrijven over zijn jeugd en die van zijn (ook naamloze) vriend, die zelfmoord heeft gepleegd. Hij neemt zijn meer dan twintig jaar jongere vriendin mee, die hij ‘Het meisje met de mooiste heupen’ noemt. Ze heeft een kont als die van Ursula Andress uit de James Bond film Dr. No (1962), lezen we. Hij is gek van verdriet, wanneer zij hem na enige tijd op hun nieuwe plek verlaten heeft. Maar ze was ook een erg veeleisend meisje, en ze wilde altijd haar zin hebben, en dan noemt hij haar ‘Het meisje dat altijd janken moet’. De vrouw die hem aan de tand voelt over wat hij met zo’n jonge vrouw moet, noemt hij “Het rooibosvrouwtje’. Hij heeft het niet op vrouwen van zijn leeftijd en wil zijn ouderdom en verval niet in hen weerspiegeld zien. Fransen stileert dit taboe op cynische wijze, een beetje in de stijl van Céline of Brouwers. Zoals ook de ouderdom, ziekte en dood van zijn ouders. Maar ook zijn jonge vriendin droeg al een dood kind. Toen ze naar de Kapotte Stad verhuisden, was haar buik leeg. Fransen schreef o.a. voor HP/De Tijd en publiceerde al eerder biografisch proza over Reve en Hermans en in Coke (2005) vertelde hij onomwonden over zijn cocaïneverslaving. In zijn eerste roman toont hij een ‘angry old man’ met de nodige ergernissen. Zijn personage is een weerbarstige man, de vijftig gepasseerd, met een dode vrucht in de schoot van zijn gewezen geliefde, die zich realiseert dat de meeste kansen in zijn leven verkeken zijn. De eeuwige strijd tegen de vergankelijkheid op soepele en cynische wijze verteld.

Rudi Wester (1943) sluit met haar roman aan op het thema vriendschap, dat dit jaar in de boekenweek aan de orde was. Een weekend lang wisselen vijf studievriendinnen hun levenservaringen uit. Een soort van marathonsessie, waarin de personages, in naam van de vriendschap maar ook ten koste van een hoop gedoe, eindelijk eens durven zeggen wat ze van elkaar vinden. Vergelijkbaar met bijvoorbeeld Blindgangers van Joke Hermsen en Zadelpijn en ander damesleed van Liza Samsbeek (waarachter een schrijversduo schuilgaat – zie Vriendschap een illusie).
De vriendinnen kennen elkaar van een studentendispuut van de Vereniging voor Vrouwelijke Studenten aan de Vrije Universiteit. Hoofdpersoon Franny, de alwetende verteller, wil een boek schrijven ‘over hun unieke vriendschap, over hun verleden en heden, een tijdsbeeld van vrouwen tout court’. Daartoe heeft zij de anderen, een makelaar, hoogleraar, huisvrouw, en de oprichtster van een modellenbureau uitgenodigd op een landhuis in Twente. Zijzelf is directeur van een museum voor moderne kunst. Zestigers uit gecultiveerde milieus dus. Ieder hoofdstuk is een dagdeel (van vrijdagmiddag tot zondagavond). Er wordt veel gepraat, er worden wandelingen gemaakt, en er wordt natuurlijk gegeten en gedronken. De meeste passages uit de roman bestaan uit gesprekken van de vriendinnen, die keurig thematisch verlopen: bij het diner komt de godsdienst (gereformeerd) ter sprake, tijdens het ontbijt het studentenleven, en op zaterdagavond de seks. De roman heeft iets weg van een geschiedenisles over de jaren zestig, met ontgroeningen, Dolle Mina’s, de Baghwan en de pil. Maar ondanks de herhaalde opmerking van de alwetende verteller, dat het dit weekend allemaal anders gaat lopen dan verwacht, wil het verhaal niet echt boeien. Het is waarschijnlijk allemaal herkenbaar voor de directe doelgroep, maar een echte roman wordt het niet.

Het gereformeerde verleden speelt ook in andere recente romans van oudere auteurs een belangrijke rol, al gaat het hier niet altijd om debutanten. In Hier gebeurt niets van Chris Rippen (1940) maakt de zesenvijftigjarige hoofdpersoon Wolter Greve de balans op van zijn leven, vooral van zijn gereformeerde jeugd in Haarlem. Evenals zijn hoofdpersoon woonde Rippen in zijn jonge jaren in de buurt van de Sint Bavo. Ik las ergens dat hij een fietstocht voor lezers organiseerde in die buurt. Als ik het eerder had geweten, was ik meegegaan. Ik woonde ooit in diezelfde wijk aan de Leidse vaart.
In vier delen die steeds verder teruggaan in de tijd, krijgen we een beeld van de jaren vijftig, waarin de hoofdpersoon opgroeide. Een omgekeerde ontwikkelingsroman. Het verhaal begint wat stroef (het betreft hier een enigszins teruggetrokken en ingehouden hoofdpersoon), maar in de volgende delen (in deel II is Wolter begin dertig, vader en leraar in Friesland, door een ijzig landschap -Noord-Holland - op weg naar zijn vader in het ziekenhuis) wordt de toon losser en intiemer, de beschrijving van een gemengd vakantiekamp op de Veluwe, waar onder het christelijk vernis van diensten, preken en lezingen van alles stoeit en woelt (deel III), is komisch, gevoelig en soms hilarisch en het slot (deel IV) bevat ontroerende passages, waarin de twaalfjarige Wolter (in de week voor Pasen) worstelt met het strenge geloof en zijn vader die zich uiteindelijk (voor dat moment) toch liefdevol toont. Bovendien is Rippen een meester in de formulering, met een milde ironie en een uiterst subtiele vorm van humor. Knap om een hoofdpersoon zo consistent, teruggaand in de tijd, in vier levensfasen te laten zien, die alle min of meer doordesemd zijn van zonde- en schuldbesef.
Chris Rippen maakte naam als misdaadschrijver. Zijn tweede misdaadroman Play (1991) won De Gouden Strop, Baltische connecties (1999) en Eeuwige stranden (2005) werden ervoor genomineerd. Hier gebeurt niets is zijn eerste persoonlijke literaire roman, die ook opgenomen werd op de long list voor de Libris Literatuurprijs van dit jaar. Ook hier kijkt een hoofdpersoon dus terug op het (gereformeerde) verleden. Onder het motto ‘Iemand zal toch moeten zien dat alles voorbijgaat’ (een dichtregel van Kopland). Ik kan van uw schoon haast niet scheiden, maat ’t gaat voorbij, voorbij, zingt de zeventienjarige Wolter op het christelijke kamp, samen met een kampgenote, en hij denkt daarbij terug aan toen hij dertien was en toen al veroorzaakte het gevoel dat je dingen moest loslaten bij hem een soort pijn in de buurt van zijn middenrif.

In Knielen op een bed violen had Jan Siebelink al verhaald over de verstrekkende invloed van dominee J.P Paauwe. Dezelfde dominee doet zijn tyrannieke geloofsopvattingen gelden in Geen sterveling weet van Gerard Koolschijn (1945). Anders dan bij Siebelink, die het in de eerste plaats te doen was om de religieuze martelgang van een vader, staat in Koolschijns debuut de zoon centraal. Het is een gedreven roman geworden, met urgentie geschreven, waarin de hoofdpersoon Gerard zich te weer stelt tegen de frustraties die zijn deel werden tijdens een ultra-orthodoxe opvoeding in de vreeze des Heeren, en in zijn slechte huwelijk met een dominerende wispelturige vrouw. De scènes waarin de omgang van man, vrouw en hun drie kinderen beschreven wordt, zijn hilarisch en soms huiveringwekkend tegelijk. De vrouw geeft op alles af, de soms masochistische man ontloopt en vlucht. In studie, sport en reizen.
Het boek is meer dan de zoveelste afrekening met het calvinistische milieu. Koolschijn schuift ook niet de schuld af op godsdienst, milieu of zijn huwelijk, maar meet op de eerste plaats zichzelf de maat in een soms meedogenloos zelfgericht. Maarten ’t Hart merkte in zijn recensie in Vrij Nederland op, dat het een enorm rijk boek is, dat eigenlijk het materiaal voor vijf romans bevat. Dat is ook zo. Maar het is tegelijkertijd ook de zwakte ervan. De grote hoeveelheid stof betekent ook een gebrek aan structuur, aan een bevredigende romanopbouw. Wat niet wegneemt dat er prachtige gedeelten in zitten, ook verstilde passages waarin de hoofdpersoon fietst of schaatst (tweemaal de Elfstedentocht), of maanden lang doorbrengt op een geïsoleerd Grieks eiland.
Gerard Koolschijn is een befaamd vertaler van klassieke Griekse literatuur. Menig Griekse tragedie is in Nederland in zijn vertaling opgevoerd. Ook teksten van Plato, Xenofoon en Homerus zijn door hem in het Nederlands omgezet. Bekend is ook zijn heel persoonlijke vertaling van Paulus’ Brief aan de Romeinen. Voor al zijn vertaalwerk kreeg hij in 1991 de Martinus Nijhoff prijs, de belangrijkste prijs voor literaire vertalingen.

Het is opvallend hoeveel Nederlandse schrijvers zich vrij geschreven hebben van hun streng religieuze achtergrond. Sommigen dus pas op latere leeftijd. In een aflevering van het tv-programma De Halve Maan noemde de schrijver Abdelkader Benali Een vlucht regenwulpen (1978 – in 1981 verfilmd) een roman die voor jonge mensen in Nederland een mogelijkheid betekende om los te komen van een streng christelijke godsdienst. Op de vraag of er ook zo’n boek bestaat voor moslims die worstelen met strenge opvattingen in hun religie, noemde hij Hongerjaren (oorspr. 1973) van Mohammed Choukri (1935-2003). Dat was zijn vlucht regenwulpen. Dat Benali zich in deze zelfde aflevering uitliet over sjeik Haitham al – Haddad, is al eerder in een artikel op deze site besproken (Abdelkader Benali, de sjeik en de joden ). Benali’s opmerkingen over dat bezoek lijken me in dat artikel uit hun verband gehaald. De sjeik kon – in tegenstelling tot wat Benali zei - wel meer dan 30 seconden achtereen aan het woord zijn (hij hield alleen maar monologen), maar Benali identificeert zich op geen enkele manier met de verwerpelijke ideeën van deze man en hij plaatst deze ook duidelijk in een context.

Niet in de traditie van welke religie dan ook publiceerde Detlev van Heest (1956) in korte tijd achter elkaar een autobiografisch romantweeluik in de vorm van een dagboek: De verzopen katten en de Hollander (2010) en Pleun (2010). Eind 2011 verscheen ook nog Het verdronken land. Terug naar Japan. Van Heest snakt, zoals hij in een interview zei, ‘naar een langdurig writer’s blok’. In januari 2007 keerde hij terug van een verblijf van vijftien jaar in Japan en Nieuw-Zeeland. Hij was er correspondent voor Het Parool, Trouw en Elsevier. Na zijn repatriëring kwam hij niet meer aan de bak in de journalistiek en belandde als controleur bij de gemeentelijke parkeerdienst in Hilversum. Dat bonnen schrijven bevalt hem goed: “Met iedereen kan ik praten, of ze nou gefrustreerd zijn of niet. Een betere psychosociologische studie is niet mogelijk.”
Zijn boeken kennen geen taboes. In dagboekvorm heeft hij heel nauwkeurig zijn tijd in het buitenland opgetekend. Minutieus, helder, zonder opsmuk. Zijn werk wordt wel vergeleken met dat van Voskuil, met wie hij correspondeerde en bevriend raakte. Evenals bij Voskuil speelt in zijn boeken extreme dierenliefde een rol, en ook bij hem vormen dialogen de hoofdmoot. En evenals Koolschijn is hij zeer kritisch over zichzelf. Geneigd zichzelf te fileren. Tot op het bot. In Pleun verhaalt hij hoe Annelotte haar man verlaat ten gunste van de rationele en onverschrokken Pleun. In zijn debuut beschrijft Van Heest een lommerrijk buurtje in Tokio, waar vooral bejaarde en arme mensen wonen. Vooral Pleun heeft indruk gemaakt: het is een boek over verlies en teloorgang, en over het schrijven zelf. De figuur van Pleun lijkt de antipode van de soms wat masochistische hoofdpersoon, een held die alles kan, een man zoals de ‘ik’ had moeten of willen zijn.
In Het verdronken land gaat Van Heest terug naar Japan. Hij beschrijft er het Japan van na de grote ramp en gebruikt de Japanse rampgebieden ook als decor voor zijn eigen kleinheid en eigen-aardige gevoelsleven. Het is ook een boek geworden over een voorbije tijd. Wat de hoofdpersoon gelukkig maakte in zijn Japanse jaren, is er niet meer. Dat is voorbij. Zo speelt het beeld van het verdronken land, het project jeugdsentiment of het arrangement du temps perdu, zoals één van Chris Rippens personages het uitdrukt, een grote rol in de debuten van literaire laatbloeiers. Goed om te lezen. Als je eraan toe bent.

1 opmerking:

  1. Ja, wanneer ben je toe aan dit 'genre'? Ik had het boek van Ad Fransen vrijdag in m'n handen maar heb 't toch maar weer teruggelegd en kocht de nieuwe Irving (In one person). John Irving was vorige week bij 'Boeken' en maakte veel indruk.

    'Hier gebeurt niets' (niet zo'n goede titel) van Chris Rippen las ik vorig voorjaar. Het vierluik moet op gang komen - er gebeurt in het begin inderdaad te weinig zonder dat 't echt boeit - maar met name het vierde, het laatste deel (Twaalf - Stille week) maakt alles goed. Het grijpt je echt aan, die stille strijd tussen vader en zoon in dat religieuze gezin uit een vervlogen tijd die toch nooit helemaal voorbij is. Prachtig! Heel knap gedaan.
    Kijk uit naar Rippens volgende (misdaad)roman.

    Detlev en Van Heest lijken me ook wel wat. Bedankt voor de tips.

    BeantwoordenVerwijderen