Waarom erkenning ertoe doet

 
Door SARAH HONIG

Met vrede kan geen begin gemaakt worden voordat de kwaadwillende karakterisering van de staat Israël als oorlogsdaad is herroepen, op een overtuigende manier, en voorgoed. Sommigen in Israël zeggen: "Wij hebben toch geen stempel van goedkeuring nodig van de Palestijnen? We weten toch dat we een Joodse staat zijn en altijd zullen blijven, ongeacht of de Palestijnen ons als zodanig erkennen." Dit is het spiegelbeeld van Mahmoud Abbas’ vaak herhaalde mantra dat de Israëli's "zichzelf kunnen noemen wat ze willen.”
   


Joodse menigten vieren feest in de straten na de VN-stemming over een Joodse staat, 29 november 1947. Foto: archief Jerusalem Post

Maar Abbas gaat verder: "We zullen Israël niet erkennen als Joodse staat. We zullen deze eis blijven verwerpen, zoals we altijd gedaan hebben. We weten waar Netanyahu op uit is: het ondermijnen van de Palestijns-Arabische aanwezigheid in Israël en het voorkomen van de terugkeer van de vluchtelingen."


Waar gaat het Abbas om? Zijn weigering om de legitimiteit van de Joodse staat te erkennen betekent dat hij zich het recht voorbehoudt om de de facto entiteit die voorlopig bekendstaat als Israël, te arabiseren en onder de voet te lopen met miljoenen zogenaamde vluchtelingen.

Met andere woorden, in plaats van te worden aanvaard als rechtmatige Joodse staat, wordt Israël hoogstens gezien als een tijdelijke multinationale entiteit, voorbestemd om gearabiseerd te worden. Het zou alleen met rust gelaten worden als het zich gedwee onderwierp aan die arabisering en de uitwissing van het joods-zijn.


Dit is een zeker recept voor het instandhouden van het conflict in plaats van voor het beëindigen ervan, zoals veronderstelde vredestichters propageren. De weigering om de legitimiteit van een Joodse staat te accepteren komt neer op het erkennen van de aloude Arabische aspiratie om de Joodse staat uit te wissen, na verloop van een tijdelijk arrangement dat ten onrechte voor vrede door zou gaan.


Hiermee zijn we direct aangeland bij de kern van het conflict tussen Joden en Arabieren, een conflict dat al ruim vóór Israëls ontstaan bestond. Dit conflict gaat niet over een Palestijnse staat, en het is daar nooit over gegaan. Als de stichting van zo’n staat het doel van de Arabische wereld zou zijn geweest zou er geen strijd geweest zijn. Een onafhankelijke Palestijns-Arabische staat had kunnen zijn uitgeroepen in 1948, tegelijk met Israël, maar geen Arabier wilde daarvan horen.

 De Joden van dit land juichten het VN-verdelingsplan van 1947 toe, dat gericht was op het creëren van een Joodse en een Arabische staat. Die resolutie werd echter woest afgewezen door de hele Arabische wereld. Het is oneerlijk te doen alsof de vete gaat of ging over iets anders dan het bestaan ​​​​van een Joodse staat.

 De Palestijnen en met hen de gehele Arabische/islamitische wereld eisen van Israël strategische offers, die overduidelijk zijn overlevingskansen in gevaar brengen. Alles wat Israël in ruil daarvoor eist is dat de tegen zijn bestaan gerichte oorlog ophoudt. Dat wordt alleen mogelijk als de oorspronkelijk aangevoerde reden voor de aanvallen op Israël niet meer geldt. Israël werd aangevallen omdat het idee van een Joodse staat een vloek, een onbespreekbaarheid was voor zijn Arabische buren. Daarom moet het beëindigen van de oorlogstoestand beginnen met de erkenning van de legitimiteit van een Joodse staat, iets dat sinds 1947 steevast geweigerd is. 

Nu wordt, op ergerlijke wijze, de eis tot erkenning van het recht van de Joden op een eigen ​​staat neergezet als belemmeringstactiek, als Benjamin Netanyahu’s favoriete truukje om onderhandelingen mee te verlammen. Zulke spins komen handig van pas voor binnenlandse politieke rivalen die hardnekkig naar Netanyahu’s kuiten happen, evenals voor buitenlandse dwaallichten voor wie Israël nooit kan deugen.
Nu is de aanhoudende openlijke weigering om de rechtmatigheid van de Joodse staat te erkennen geen semantische haarkloverij. Wij weten inderdaad wel wie we zijn, ongeacht of Arabische erkenning uitblijft of niet. Maar dat houdt niet in dat (uitblijven van) erkenning zonder consequenties blijft. 


Om dit te begrijpen moeten we de postmoderne minachting voor de geschiedenis opzij zetten. Het verleden doet ertoe. Het heden is een directe en voortdurende poging om op te lossen wat eerder is begonnen.
Zonder kennis van de historische context kan men het existentiële gevaar waarin Israël zich bevindt niet beoordelen; al helemaal niet omdat dat gevaar continu de doorslaggevende factor is. Zij die verdoezelen en verdraaien doen hun best om dit fundamentele perspectief uit te wissen, en om de zaken die hen bezighouden te presenteren als zaken van levensbelang, maar geïsoleerd van hun context. Onwil om gebeurtenissen te beschouwen die ons hierheen voerden, hoe goed of slecht die ook waren, verstoort onze waarneming en leidt tot ernstige beoordelingsfouten.

Diegenen voor wie de jaartelling begon op de ochtend van 5 juni 1967 zijn er steevast op uit te bevorderen dat alles genegeerd wordt wat voorafging aan de Israëlische ‘bezetting’, en wat de directe aanleiding vormde tot het uitbreken van de vijandelijkheden.
Niet-ingewijden wordt aangepraat dat de Israëli's op een zonnige dag wakker werden met een onbeheersbare en niet te excuseren territoriale honger, de huizen van hun vredelievende buren binnendrongen, en zich die willekeurig toegeëigenden; dat de wrede veroveraars zich illegaal vestigden op het eigendom van hun buren; en dat de onder de voet gelopen ‘autochtonen’ geen andere keus hadden dan de indringers te weerstaan.
 De doorzichtige propagandistische logica hiervan is deze: gerechtigheid vereist de terugkeer naar de status quo ante, naar de situatie van 4 juni 1967. Hierbij blijft onvermeld dat op die datum Israël zijn leven niet zeker was, omsingeld en met uitsterven bedreigd door voornoemde buren, die luidkeels schreeuwden om joods bloed.

Al even populair is de fabel dat alle ellende in deze regio zomaar uit de lucht kwam vallen bij het ontstaan van Israël in 1948. Dat wat de aanleiding vormde tot dat keerpunt wordt genegeerd. Tendentieuze herschrijvers van de geschiedenis houden liever buiten beeld dat het conflict niet begon in 1948, maar in dat jaar een hoogtepunt bereikte.
Doelmatig vergeten worden de diverse slachtingen die Arabieren vóór 1948 hadden aangericht onder het schreeuwen van Itbach el-Yahud (slacht de Joden af), het onthouden van asiel aan joden die de Holocaust waren ontvlucht, en de actieve en enthousiaste Arabische collaboratie met nazi-Duitsland.

De logica van deze valse voorstellingen kan maar op één manier verstaan worden. Ze leiden uiteindelijk onontkoombaar tot delegitimatie van Israël. Als de stichting van Israël de oorspronkelijke fout was, kan de remedie op lange termijn alleen de beëindiging van Israël zijn.
Maar de strijd van Israël begon helemaal niet met zijn formele onafhankelijkheid in 1948. Al vóór de tweede wereldoorlog keerden de Arabieren zich gewelddadig tegen de joodse gemeenschap in het gebied, die al ver voor de Holocaust klaar stond om een eigen staat te vormen. De ‘Grote Arabische Opstand’ van 1936-‘39, aangesticht door de nog immer vereerde Haj Amin al-Husseini en gefinancierd door nazi-Duitsland, betekende al uitstel voor joodse onafhankelijkheid.
De Arabieren weigerden later asiel te verlenen aan wanhopige Joodse vluchtelingen die waren ontsnapt aan de hel van Hitler. Hiermee veroordeelden ze deze vluchtelingen tot de dood. Het bloed van deze vermoorde Joden kleeft nog steeds aan Arabische handen.
En ook dat is nog niet alles. Al-Husseini, de Moefti van Jeruzalem, tevens pan-Arabisch eerste minister, bracht de oorlogsjaren in Berlijn door, waar hij op de thee kwam bij Hitler, Himmler, Eichmann en anderen. Hij verspreidde nazi-propaganda, wierf moslims voor de SS en verijdelde tijdens de Holocaust actief de redding van om het even welke joden, kinderen incluis.
De Arabieren in dit land waren gretig pro-nazi, begroetten elkaar met Heil Hitler, pronkten met het hakenkruis, hamsterden wapens, herbergden Duitse spionnen, en maakten zich op om Rommels Afrika-Korps hartelijk te verwelkomen bij een invasie.


De oorlog die de verzamelde Arabische wereld drie jaar na de Holocaust begon tegen het zojuist geboren Israël beoogde uitdrukkelijk Hitlers onvoltooide missie af te maken. Er werden geen pogingen gedaan dit genocidale doel te camoufleren; integendeel, het werd brallerig rondgebazuind voor iedereen om te horen en erdoor geïntimideerd te raken.
Het verklaarde doel was om de VN-resolutie 181 te dwarsbomen, die was aangenomen op 29 november 1947. Die resolutie riep ertoe op westelijk Palestina te splitsen in twee economisch geïntegreerde staten, een Joodse en een Arabische.

Oostelijk Palestina, ongeveer 80% van Palestina, werd in 1922 op willekeurige wijze afgeknipt van de rest door het Britse Mandaatsbestuur, en geschonken aan een prinsje van wat later Saoedi-Arabië is gaan heten. Het cadeautje voor emir Abdullah kreeg de naam Transjordanië mee, een land tot dan toe geheel onbekend in de menselijke geschiedenis, dat tegenwoordig wordt aangeduid als Jordanië.

Van de overblijvende 20% kregen de Joden, althans op papier, de helft, maar dit bestond uit drie niet-aaneengesloten stukken. Het grootste hiervan omvatte de Arava, de oostelijke Negev en de zuidelijke Negev (tot aan het toen nog niet-bestaande Eilat). Dit was een maanlandschap, grotendeels ongeschikt voor akkerbouw en zeker voor grootschalige stedelijke bewoning. Een tweede deel bevond zich in oostelijk Galilea rond het meer van Kinneret. De derde en dichtstbevolkte strook was een onvoorstelbaar smal sliertje langs de Middellandse Zee waar de meeste Joden woonden, en dat ijzingwekkend kwetsbaar was. Daarbinnen lag nog de Arabische enclave Jaffa.
Jeruzalem en Bethlehem moesten een ​​"corpus separatum" worden, een internationale zone, hoewel Jeruzalem een onmiskenbare Joodse meerderheid had gehad vanaf 1800 (daarvoor waren er geen volkstellingen). Joodse dominantie van de Heilige Stad zou destijds voor het georganiseerde wereldchristendom een al te groot affront hebben betekend. 

Het samenraapsel dat ze uit deze willekeurige verdeling ontvingen kon nóg zo onwaarschijnlijk en onhoudbaar zijn... toch juichten Joodse menigten in de straten. Het deed er op dat moment niet toe hoe absurd en beangstigend verspreid liggend de hun toegewezen territoriale splinters waren. Wat telde was dat, voor het eerst in tweeduizend jaar, Joodse zelfbeschikking levensvatbare werkelijkheid leek te gaan worden op dat belachelijk kleine en fragiele stukje grond, ondanks de prompte en venijnige Arabische afwijzing van welk compromis dan ook met enige joodse entiteit.

Hier ging het destijds allemaal om. Hier gaat het nog steeds om. Om deze reden is die erkenning nog steeds van kolossaal belang. Om deze reden is de poging om die te bagatelliseren, zie de inleiding van dit verhaal, zo fundamenteel verkeerd. Alles wat Israël vraagt ​​is dat de Arabieren alsnog de VN-partitieresolutie van 1947 aanvaarden, die zij met geweld schonden uitsluitend omdat zij voorzag in een Joodse staat. Die Joodse staat werd de Arabische casus belli, hun reden voor oorlog. De Joodse staat is nog steeds de Arabische reden voor de oorlog.

Met vrede kan geen begin gemaakt worden voordat de kwaadwillende karakterisering van de staat Israël als oorlogsdaad is herroepen, op een overtuigende manier, en voorgoed.

Bron: Sarah Honig 
Vertaling: Piet-Hein Nelissen

2 opmerkingen:

  1. Nou Mohammed Amine El Rahaui, kom er maar in, zou ik zeggen...

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik stel mij zo voor, dat bij Wim Lankamp (Palestina Komitee) het schuim al op de mond staat, maar hij zal zich beheersen, en niet als Nederlandse vertegenwoordiger van de Hamas ideologie zijn gal spuien.
    In 2008 gaf hij al eens toe, te ijveren voor de vernietiging van de staat Israël in een interview met het Reformatorisch Dagblad.

    Waar de moslims gewoon jaloers zijn, en daarom al hun eigen falen aan de Joden wijten, is het voor hun vrienden van de SP en GL gewoon ouderwets antisemitisme, verhuld met een sociologisch sausje.

    BeantwoordenVerwijderen