De multiculturele samenleving alleen mogelijk in combinatie met laïcité

Zeilen

De multiculturele samenleving alleen mogelijk in combinatie met laïcité

In het hiervoorgaande hebben we gezien dat het ideaal van de religieus neutrale staat een krachtige verwoording heeft gekregen in zowel de Franse als ook de Amerikaanse traditie van het politieke denken. Een vraag die we nog niet aan de orde hebben gesteld, is waarom deze tradities ook inspirerend zouden moeten zijn voor een land als Nederland. Een van de belangrijkste argumenten voor het aannemen van de laïcité lijkt mij dat deze een overtuigend complement vormt voor een multiculturele samenleving.

Om dat te verduidelijken is het wellicht dienstig eerst in abstracto te overwegen welke denkbare posities men kan innemen ten aanzien van de verhouding van staat en religie. Ik denk dat de relatie tussen de staat en religie vier gedaantes kan aannemen. De eerste is die van de atheïstische staat (bijvoorbeeld de voormalige Sovjet-Unie). De staat probeert dan met wortel en tak de religie uit te roeien. Dit zullen sommigen “Jacobijns” noemen, hoewel ook daarover nog wel het een en ander te zeggen zou zijn. De tweede positie is die waarbij de staat voor één godsdienst kiest. Dat is in het Westen gebeurd met Constantijn de Grote, maar ook na de Reformatie volgehouden met het principe dat de vorst beslist welke religie zijn onderdanen aanhangen (cuius regio, eius religio). De derde positie is die van religieuze pluriformiteit: de staat laat niet alleen alle religies toe, maar probeert ook alle religies op voet van gelijkheid zichtbaar te maken in het publieke domein. Men zou dat het multiculturele of pluriforme model kunnen noemen. Het is in Nederland geïnstitutionaliseerd in het stelsel van de verzuiling. Het vierde principe is dat van de “état laïque”. De staat bemoeit zich dan niet met religie. Religie is privé-zaak. Zij is toegestaan, maar wordt niet financieel bekostigd door de gemeenschap en evenmin zichtbaar gemaakt in die delen van het publieke domein waar de staat met een pretentie van neutraliteit optreedt (rechterlijke macht, politie, leger, officiële bijeenkomsten).

Ik formuleer het met opzet hier restrictief: religie moet in ieder geval daar onzichtbaar blijven waar de staat optreedt met een pretentie van neutraliteit. Het lijkt mij niet juist te stellen dat religie helemaal niet zichtbaar mag zijn in het publieke domein. Immers de straat is ook “publiek domein”. En daar kan men – behoudens veiligheids­voorschriften, denk aan het voorgenomen boerka-verbod – vrijelijk zijn religie uitventen. Waar de laïcité tegen gekant is, is tegen religieuze profileringsdrang in een situatie waarin de staat optreedt met een pretentie van neutraliteit, bijvoorbeeld waar de staat optreedt als een soort scheidsrechter.

Het eerste en het tweede model zal, denk ik, niet veel meer worden verdedigd. Ook door mij niet. Wel denk ik dat – impliciet – velen nog een beetje zwijmelen bij het tweede model. Dat zie je bijvoorbeeld bij christenen die denken dat op grond van traditie en geschiedenis het christendom eigenlijk aanspraak zou kunnen maken op een soort prioriteitspositie ten opzichte van andere geloven (islam). Maar dat lijkt mij principieel niet alleen onjuist, het is ook niet houdbaar in het licht van de veranderende demografische ontwikkelingen. Precies dat is het ook dat sommige moslims doet denken dat de zaak vanzelf wel de goede kant opgaat. Ook zij blijven daarmee soms denken in termen van het tweede model. Dat zou betekenen dat met een moslimmeerderheid in de westerse landen de islam vanzelf een eerste plaats zal gaan innemen en de andere gelovigen een soort tweederangs status kunnen krijgen (dhimmie-status).

Elk model van staat/religie-verhoudingen waarin sommige burgers een tweede rangs status krijgen toegewezen is echter in strijd met het modern staatsideaal dat gelijkheid van alle burgers veronderstelt.

Ik denk dat – als het goed is – de keuze zal zijn die tussen het derde en het vierde model. Nu heb ik met het derde model de indruk dat het eenvoudigweg niet praktiseerbaar is. Wat moeten we ons daarbij voorstellen, het zichtbaar maken van al die godsdiensten in het officiële staatsgezag? Moet de vorstin met Kerstmis een boodschap de wereld in sturen waarin Jezus, Mohammed, Krishna en allerlei andere heilige figuren die in Nederland worden vereerd op gelijke voet wordt recht gedaan? Maar wat voor soort “kerstboodschap” mag dat wel zijn, als men dit überhaupt nog een kerstboodschap zal mogen noemen?

Het vierde model lijkt mij daarentegen heel goed praktiseerbaar. En dat zal alleen maar méér praktiseerbaar zijn, naarmate de samenleving pluriformer wordt. In die zin bewegen de westerse samenlevingen zich met de internationale migratiebewegingen vanzelf naar een situatie toe waarin alleen nog maar de laïcité overblijft als het geschikte model om de maatschappelijke verschillen in goede banen te leiden. Van alle andere modellen zullen de nadelen steeds scherper naar voren komen.

Vaak wordt gezegd dat voor de nieuwe migranten uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten de laïcité een volkomen vreemd idee is en dat zal blijven. Maar dat lijkt mij een onheilspellend perspectief. Het is alsof men zegt: “Oh, het idee van een neutrale rechter die recht toepast dat niet goddelijk van herkomst is, maar gemaakt door een democratische wetgever zullen zij nooit accepteren. Voor hen is alleen de sharia aanvaardbaar, dus laten we maar elke pretentie van neutraliteit laten varen.” Dat zou rampzalig zijn. Het valt heel goed uit te leggen, waarom iedereen, maar dan ook iedereen, belang heeft bij het formuleren van gemeenschappelijke grond op basis van het principe van neutraliteit.

Waar het de verlichtingsoptimisten totaal aan ontbreekt, is een besef van urgentie.
Nu ben ik zelf een grote optimist. Maar ik denk wel dat je het lot een handje moet helpen. En ik denk ook dat je de structuren moet scheppen die het menselijke samenleven onder condities van verschil in goede banen leiden. In het verleden, toen de levensbeschouwelijke en religieuze verschillen kleiner waren, was dat belangrijk. In de toekomst is het onontbeerlijk.

Ik geef toe dat dit alles is ingegeven door een taxatie van de maatschappelijke situatie en vooral een taxatie van de toekomst. Die toekomst is onzeker, niet alleen in Nederland, maar in geheel Europa en ook in Engeland. Ik wil dat best als een “uitdaging” zien. Maar dan wel liefst met mensen aan het roer van het schip van staat met realisme, kennis van zaken, en liefst ook mensen die een beetje hebben rondgekeken in de wereld. Het is namelijk helemaal niet zeker dat de toekomst ons een verdere geleidelijke pacificatie van godsdienst gaat brengen, zoals dat in het verleden mogelijk is gebleken. Waarom zou dat niet het geval zijn, vragen dan al die vriendelijke randgelovige columnisten die godsdienst wel sympathiek vinden als het maar tolerant blijft en een tot niets verplichtende vorm aanneemt? Ja, waarom niet? Dat is een lang verhaal, maar laten we voorlopig gewoon rondkijken in de wereld en vervolgens constateren dat fundamentalisme in opkomst is, niet vrijzinnigheid. Dat geldt voor zowel jodendom, christendom als islam. Een dergelijke diagnose gaat in tegen het rozige wereldbeeld van de postmodernist en wat ingaat tegen zijn wereldbeeld kan hij dus ook niet “zien”. Hij “ziet” het waarschijnlijk ook echt niet. Hij weet van de prins geen kwaad.

Mijn eigen positie komt in de buurt van die van Gilles Kepel zoals uiteengezet in Fitna. Dat wil zeggen: er is binnen de islam een strijd gaande tussen hervormingsgezinden en orthodoxen. Volgens Kepel zijn in die strijd orthodoxen aan de winnende hand. Je moet dus de vrijzinnigen “helpen”.

Tot zover is het hier gestelde niet zo controversieel, is mijn verwachting. Het meningsverschil ontstaat over de vraag hoe je hulp moet geven aan de goede krachten. De postmodernen kiezen dan voor een laag profiel. Godsdienst niet bekritiseren, “respect” tonen, tijd gunnen en vooral: de geloofsgenoten moeten het zélf doen. Kritiek “van buiten” is altijd verkeerd (“contraproductief” is hier het sleutelbegrip).

De postmodernen denken ook dat je niet moet proberen om een nieuwe seculiere moraal te ontwikkelen en ingang te laten vinden (dat is ook maar “fundamentalisme”), maar dat je aan de godsdienst vrijzinnige interpretaties moet geven.

Maar waarom zou de kritiek “van binnen” en de kritiek “van buiten” elkaar uitsluiten? Waarom mag Luther niet ondersteund worden door Voltaire? En is “tijd gunnen” en wachten tot “van binnenuit” liberaliseringpogingen worden ondernomen wel zo verantwoord? Hoeveel tijd dan? Hebben we die tijd wel? En kan kritiek “van binnenuit” wel tot ontwikkeling komen zonder steun “van buiten”? En hoe kan de overheid vrijzinnigheid steunen zonder zich diepgaand in te laten met theologische strijdvragen?

Veel beter lijkt het mij, zoals Kepel voorstelt, de laïcité te steunen. Die schroomvalligheid voor kritiek van buiten lijkt mij ook niet verstandig. Je “helpt” niets en niemand – en in de laatste plaats moslims niet – door jezelf niet ontvankelijk te verklaren voor informatie over de opkomst van het fundamentalisme. Juist de opkomst van het fundamentalisme is de belangrijkste reden voor een revitalisering van de laïcité.

Waar leidt dit alles toe?
Ik heb al verschillende keren aangegeven: dit is een boek over ethiek. Natuurlijk kan men in het kielzog van de ethische benadering wel andere zaken aan de orde stellen, maar het blijft een boek over ethiek. Dat andere is, zoals hiervoor op verschillende plaatsen is gebleken, het verschijnsel van het religieuze terrorisme dat op het ogenblik de regeringen en burgerij van zowel westerse als oosterse landen voor aanzienlijke problemen plaatst. Ik heb niet de illusie dat ik een oplossing heb gevonden voor deze hedendaagse maatschappelijke plaag, maar ik hoop wel dat het hier gestelde daaraan een bijdrage kan leveren.

Mijn belangrijkste stelling is: religies zijn niet alleen bronnen van liefde, zoals Mark Juergensmeyer terecht aangeeft, maar ook van geweld. Dat is voornamelijk (zij het niet exclusief) het geval bij de theïstische tradities waarin de goddelijke-bevelstheorie als ethisch richtsnoer wordt geproclameerd.

Ik beweer niet dat er geen andere factoren zijn aan te wijzen die het terrorisme en geweld stimuleren en bepalen. Die zijn er zeker. Maar de goddelijke-bevelstheorie (als onderdeel van de drie theïstische tradities), is wel één van die factoren. Het is erg moeilijk je religieus terrorisme voor te stellen zonder de goddelijke-bevelstheorie.

Het zou dus goed zijn wanneer die goddelijke-bevelstheorie niet zoveel aanhang zou hebben. Helaas is dat wel het geval. Niet alleen in kringen van terroristen overigens, maar ook in belangrijke bewegingen binnen het westerse en oosterse denken. De goddelijke-bevelstheorie sluit aan bij onderdelen uit heilige geschriften en ook bij het officiële godsbeeld dat jodendom, christendom en islam gemeenschappelijk hebben (de theïstische god). In tegenstelling tot wat zou moeten gebeuren, worden problematische passages uit heilige geschriften zelden serieus gethematiseerd of bekritiseerd. Wie daarvoor aandacht vraagt, krijgt te horen dat verstandige mensen die passages niet serieus nemen en men wordt aangespoord daaraan geen aandacht te geven. Soms wordt ook glashard ontkend dat die passages bestaan. Ook wordt wel gezegd dat deze passages weliswaar te vinden zijn, maar dat het gevaar dat daarvan uitgaat niet zo groot is omdat de goddelijke-bevelstheorie slechts bij een kleine minderheid tot morele wandaden leidt.

Mij hebben deze antwoorden nooit bevredigd en in feite is dit boek één lange worsteling om een oude intuïtie intellectueel te doordenken en te verwoorden: de intuïtie dat moraal van godsdienst zouden moeten worden gescheiden, omdat alleen dat tot een duurzame oplossing leidt voor de problemen waarin hedendaagse multiculturele samenlevingen terecht zijn gekomen.

Het is niet relevant dat slechts een klein deel van de passagen uit de heilige schrift oproept tot geweld. Zolang in het algemeen de pretentie van de heiligheid van de schrift overeind blijft als richtsnoer voor ethisch en politiek handelen (en die wordt door vrijzinnigen niet aangevochten), zal een kleine minderheid van radicale gelovigen bij die passages aansluiting blijven zoeken. Wie dat niet wil erkennen en alleen “endogene kritiek” toestaat of kritiek via vrijzinnige interpretaties maar de heiligheid van de tekst zelf niet ter discussie wil stellen, blijft “kurieren am Symptom”.

Mijn probleem met het courante standpunt over dit onderwerp blijft dat in de grote theïstische tradities een theorie sluimert die serieuze problemen kan opleveren, en het lijkt me onverantwoord daarvoor de ogen te sluiten. Ik wil niet theatraal overkomen, maar vooruit maar: in onze eigen religieuze tradities schuilt een tikkende tijdbom. We zouden er goed aan doen dat te onderkennen en vervolgens te bepalen wat ons te doen staat.

Wat te doen? Het beste zou het zijn te ijveren voor het loslaten van de band tussen religie en moraal. Dat wordt door velen beschouwd als een radicale opstelling en onhaalbaar, door retorisch bevlogen auteurs zelfs voorgesteld als niet wezenlijk verschillend van het kwaad dat we proberen te bestrijden. Naar mijn idee is dat niet terecht. De legitimatie van moraal in religie is principieel een probleem omdat deze altijd de mogelijkheid openlaat dat vroeg of laat iemand zegt: “Moraal is toch gebaseerd op religie? Dat zeggen jullie toch allemaal zelf? Goed dan, dan zal ik die stelling nu eens serieus nemen en werkelijk alles ten uitvoer leggen wat ik in mijn heilige geschrift aantref.”

Wanneer iemand zich die houding heeft aangemeten, is het niet van belang dat zijn heilige schrift 99 procent aansporingen bevat tot naastenliefde, huwelijkstrouw, hulp aan de armen en zwakken in deze wereld, want als
één procent (of, vooruit, nog minder) betrekking heeft op het doden van de ongelovigen of de apocalyptische vernietiging van de wereld, dan is dat een groot probleem. Zo kan men op basis van één passage in een heilig geschrift in de overtuiging verkeren dat de wereld vernietigd moet worden. Men kan op basis van één passage van mening zijn dat ongelovigen dienen te worden geliquideerd. Wat op die passages volgt of wat daaraan voorafgaat, is dan niet van belang.

Sommige passages uit de heilige schrift blijven ook een probleem, ook al is slechts de kleinst denkbare minderheid uit een theïstische traditie bereid is tot geweld over te gaan. Zoals Lewis zegt: “voor terrorisme heb je er maar een paar nodig” (“terrorism requires only a few”).

Het spreekt vanzelf dat ik niet zal ontkennen dat voor de ontkoppeling van moraal en godsdienst men de medewerking nodig heeft van substantiële meerderheden binnen de grote theïstische tradities. Het is een in welingelichte kringen vaak herhaald standpunt dat wie religie gebruikt ter legitimatie van geweld, zijn religie daarmee “misbruikt”. Maar wat nog geen courant inzicht is (en wat wel zou moeten groeien) is dat elke legitimatie van een moreel standpunt door een verwijzing naar religie een “misbruik” is van die religie. Pas wanneer dat inzicht gegroeid is, komt een oplossing in zicht.

Nu is er niemand die zal willen beweren (ik zeg het nog maar een keer) dat “alle christenen” abortusklinieken bombarderen, “alle joden” aanslagen op vooraanstaande politici willen plegen en “alle moslims” de jihad willen voeren. Niemand kan ook stellen dat “het gehele christendom” Abraham serieus neemt die zijn zoon wel wil offeren. Of dat het “gehele jodendom” Pinechas geneigd zou zijn te volgen. Of dat “de gehele islam” in de ban is van Sayyid Qutb of samenvalt met het Wahhabisme of Salafisme.

Wie dus fobisch wil reageren op generaliseringen: hij vindt bij mij een luisterend oor. Maar dat neemt niet weg dat we wel over iets moeten generaliseren en dat is dat in onze eigen religieuze tradities, de godsdiensten die we uit het Midden-Oosten hebben overgenomen, zoals G.B. Shaw zegt, een opvatting sluimert die kan worden aangeduid als de goddelijke-bevelstheorie van de moraal.

Ik hoop ook dat ik niet ongerechtvaardigd generaliseer wanneer ik zeg dat het heersende paradigma ten aanzien van religie nogal hypocriet is. Enerzijds bewijst men lippendienst aan de goddelijke-bevelstheorie door te proclameren dat moraal zijn grondslag vindt in religie. Men stelt ook dat je voor religie, religie in het algemeen dus, groot respect moet opbrengen (zonder dat men zich de vraag stelt: voor wélke religieuze tradities? Moeten we hier niet een klein beetje onderscheid maken, bijvoorbeeld het Wahhabisme toch een beetje anders waarderen dan de Alevieten?). Ook spreekt men met groot respect over de goddelijke openbaring die is neergelegd in heilige geschriften. Sommigen doen zelfs voorkomen alsof het met de mensheid allemaal wel goed zal komen, wanneer mensen zich maar op heilige geschriften zouden oriënteren (“Als we nu eens allemaal de Tien Geboden gingen honoreren!” “Als we nu eens eindelijk de Bergrede in praktijk zouden gaan brengen!”).

Kortom, men bewijst lippendienst aan het gehele vocabulaire van de goddelijke-bevelstheorie van de moraal, licht enkele willekeurige passages uit de heilige schrift en leest vrolijk heen over Numeri 25 met het verhaal van Pinechas (wat vervolgens weer níet ontsnapt aan de aandacht van anderen, maar ja, die zijn ook zo “mallotig”).

Op het serieus doorlichten van álle elementen van de religieuze traditie (ook dus de passage over Pinechas) door kritische commentatoren wordt vervolgens panisch gereageerd. Deze passages aanhalen en bespreken, getuigt niet van “respect” voor gelovigen, zo zegt men, want daarmee geeft men blijk van een verlichtingsfundamentalistische houding. Bij de meer agressieve en politiek-correct bevlogen schrijvers loopt een criticus van de goddelijke-bevelstheorie ook nog het risico als een “xenofoob” of “racist” in de hoek te worden gezet.

Kortom, de dominante opvatting wijst nog steeds op het sauveren van de goddelijke-bevelstheorie van de moraal en van de taboeïsering van kritiek daarop.

Alleen: wanneer mensen opstaan die werkelijk die goddelijke-bevelstheorie serieus nemen en een abortuskliniek bombarderen, een vliegtuig in de Twin Towers boren of ongelovigen naar het andere eind van de wereld helpen (zich daarbij beroepend op ondubbelzinnige rechtvaardigingen voor hun geweld in heilige geschriften en elementen uit hun heilige traditie), dan is ineens het huis te klein. Dan trekt de hele goegemeente een verbaast gezicht en vraagt men zich af: “hoe kán het nu toch zo zijn dat deze personen zó zijn geradicaliseerd?”.

Dat is hypocriet. Want het antwoord op die vraag ligt in onze religieuze tradities zélf besloten. En zolang we die religieuze tradities niet zelf kritisch willen ondervragen (en dan vergaander dan waartoe vrijzinnigen aansporen), zullen we geconfronteerd blijven – zo is mijn vermoeden – met mensen die echt doen wat in die heilige geschriften staat. En dat zijn inderdaad soms hele mooie dingen zoals het liefhebben van hun naaste, maar – aansluitend bij andere passages – ook het goddelijk gelegitimeerd vermoorden van hun naaste.

De enige duurzame oplossing is, lijkt mij, het verlaten van de goddelijke-bevelstheorie zelf. Dat zou dan betekenen dat “heilige” geschriften geen andere status hebben dan “gewone” geschriften. Zij leveren ons suggesties aan voor moraal (“tips”, “aanbevelingen”). Die suggesties kunnen zeer waardevol zijn en moet men vooral ook serieus in overweging nemen. Maar het zijn geen dictaten, geen boodschappen die ons worden aangereikt uit een andere wereld dan de ons omringende, die we blind kunnen volgen.

De passages uit heilige geschriften kunnen de moraal ook niet funderen of legitimeren. Over de fundering van de moraal gaat alleen de filosofie, meer in het bijzonder de ethiek. Natuurlijk, dat is een fundament. En als alles wat een fundament heeft “fundamentalistisch” is, dan is ook dit fundamentalistisch. Maar dan is ook de radicale skepsis fundamentalistisch. Eigenlijk is dan alles fundamentalistisch, omdat uiteindelijk altijd, iedereen, ergens zijn anker heeft. (.....)

Paul Cliteur

Uit: Moreel Esperanto, Naar een autonome ethiek - Paul Cliteur
pagina 321-330
De Arbeiderspers, 2007

22 euro 50

8 opmerkingen:

  1. das tog jammer als een geleerde zich zo uitlaat over het zijn van een rechtstelsel.
    Het zou tog onderhand duidelijk moeten zijn dat recht niet zo maar iets is.
    Het is een stelsel van leef en gedragsregels waaraan een ieder zich vrijwillige gebonden acht.
    Daar waar onuitgesproken regels nog voldoende aanwezig zijn, is een formele rechtsregel in de vorm van een wet, overbodig.
    Een voorbeeld.
    Het is vrij normaal om een vrouw of bejaarde voor te alten gaan bij het binnentreden van eoa (drank) gelegenheid. Dat is cultuur. Je kan zoiets ook in een wet regelen, maar is nog niet nodig gebleken.
    Dat je zwakkeeren helpen moet, ongeacht geslacht, staat wel in de wet omschreven. Een sublimatie van cultuur.
    Islam of andere culturen kennen zo een norm van gelijkwaardigheid of hulpvaardigheid of hofelijkheid niet of hoeven zulke waarden niet te huldigen.
    Hoe wordt dan de geldende regel ?
    Neen, een multiculturele samenleving is een contradictio in terminis.

    Dat zo welgeleerde heer dat niet beseft.

    jammer.

    fritzie

    BeantwoordenVerwijderen
  2. De vier opties voor het omgaan met godsdienst zijn hier duidelijk gedefinieerd. Optie 2, één godsdienst overheerst en heeft de voorkeur, is duidelijk van toepassing in de islamitische landen. Vandaar dat het daar zo slecht is gesteld met godsdienstvrijheid. Voor het westen is optie 3 te gevaarlijk, vanwege het feit dat met een intolerant en totalitair geloofssysteem als de islam een multiculturele benadering gedoemd is te falen en kan leiden tot verlies van vrijheid. Optie 4, de laìcité, is daarom de beste. De zogenaamde verlichtingsoptimisten kunnen het probleem van de verstikkende intolerantie van een godsdienst als de islam alleen maar bagateliseren, omdat ze een enorm gebrek aan cultureel en historisch besef hebben. Helaas is dat een erfenis van het doorgeschoten cultuurrelativisme. Vaak zjn deze multiculti´s veel provincialer in hun kijk op de wereld dan bv de islam-critici. Want deze laatsten beseffen wel degelijk dat alle onhebbelijkheden van de mens ook ruim voorhanden zijn in niet-westerse culturen, terwijl de multiculti's een erg naïeve kijk op niet-westerse culturen hebben, waarbij ze zich overgeven aan een overdosis van betuttelend provincialisme en wegkijkend voor praktijken die ze in hun eigen cultuur luidkuils zouden bekritiseren.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Rudolf,

    Met godsdienst heeft het eea niet veel te maken.
    Wat van veel meer belang is, is het gedrag van mensen en hoe zich verhouden tot elkaar. Dat sommigen zich daarbij door een religie laten inspireren is van geen belang. Anderen laten zich inspireren door een socialistiese doctrine, zoals de anti-democraten Duyvendak en van der Graaf en vermomde afa-aktivisten.
    De fout die Cliteur maakt is het niet verwerpen van een multiculturele samenleving.
    In een rechtsstaat is een ieder gelijk en draagt een ieder een steentje bij aan de gemeenschap In een multiculurele samenleving is dat niet mogelijk.

    Er is dan geen gemeenschappelijkheid meer.

    Fritzie

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Fritzie,

    Het heeft alles met een ideologie, hier de ideologie van de islam, te maken. Het gedrag van mensen wordt gerechtvaardigd en gevoed door ideologie. Als bv een moslim die eerst wat minder met de islam bezig was en dus liberaler was, zich meer en meer in de islam verdiept en hij verneemt al die dogmatische uitgangspunten over niet-moslims en al die verboden en geboden, dan beïnvloedt dat wel degelijk zijn gedrag. Heb ik vaak genoeg gezien. De eerst liberale moslims wordt dogmatische en intoleranter.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Het heeft niets te maken met ideologie.
    Het heeft alles te maken om zich niet in te voegen met de gemeenschap.( lees: vrijwillig houden aan de wet)
    Het is een bewuste keuze. of je kiest voor de gemeenschap of je kiest voor je geloof.
    Want na de islam kun je het communisme ook wel verbieden.


    fritzie

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Fritzie begrijpt de kracht van een overtuiging niet. Het gedrag wordt gevoed door een overtuiging en wie had het hier over verbieden? Niemand. Dit feit niet kunnen of willen zien is typisch een gevolg van het cultuurrelativisme en het onvermogen om te zien wat mensen drijft.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Ik begrijp de kracht van religie weldegelijk.
    Het is echter geen publiek probleem, maar privaat.
    De gemeenschap dient zich niet te bemoeien met wat wel of niet goed is voor een stel hersens.

    De gemeenschap heeft de gemeenschap tot object van discussie voor zich, niets iets anders.

    Voordat je het weet gaat de gemeenschap, de staat, zich bemoeien met jouw opvoeding.
    dat is dan geen religie, maar wel een levensopvatting. En net zo gevaarlijk.


    fritzie

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Ik heb het boek van Paul Cliteur gelezen. Het is erg goed en waar Fritzie het over heeft weet ik niet maar hij kan beter het boek van Paul Cliteur gaan lezen, daar leer je nog wat van.
    Jaap

    BeantwoordenVerwijderen