F. Springer (15 januari 1932 – 7 november 2011)



Springer: Bougainville, ach Bougainville

Springer was een echte verteller, in de traditie van Somerset Maugham, Scott Fitzgerald en Guy de Maupassant. Het ging om een paar dingen, zei hij eens: “Verhaal opzetten, paar types bedenken, sterke plot.” Onder de hand van Springer werden dat romantische verhalen, vol van weemoed en verlangen (maar ook van branie en onderkoelde humor), die zich vooral afspelen in ambassadekringen overal ter wereld. Daar waar Springer (pseudoniem van Carel Jan Schneider, de oudere broer van acteur Erik Schneider) als diplomaat werkzaam was geweest: Nieuw-Guinea, New York, Bangladesh, Bangkok, Straatsburg, Brussel, Luanda, Teheran, Oost-Berlijn. Zijn eerste boeken zijn nogal eens getypeerd als borreltafelpraat en ouwejongenskrentenbrood , werkjes zonder diepere betekenislagen. Later werd hem
soms juist een te veel aan literaire verwijzingen verweten, zoals in zijn laatste roman Quadriga. Een eindspel (2010), over de vergeefse liefde van een journalist in het Oost-Berlijn van 1989, de nadagen van het communisme. De verwijzingen daarin naar Von Kleist en de Russische schrijver Ivan Boenin, die ook een onmogelijke liefde beleefden, waren sommige recensenten te veel. De schrijver die in de jaren zeventig door Vrij Nederland is uitgeroepen tot de meest onderschatte schrijver van Nederland, schreef in 1990 het Boekenweekgeschenk Sterremeer en ontving in 1995 de Constantijn Huygens prijs voor zijn hele oeuvre. Een week geleden overleed hij op 79jarige leeftijd. In januari 2012 zal Querido nog niet eerder verschenen werk van hem uitgeven: Met stille trom – een journaal. Springer schreef het in 1962.

Rasverteller Springer hoort voor mij thuis in het rijtje Nederlandse romantische schrijvers, waartoe ik auteurs van geheel verschild kaliber en met uiteenlopende stijlen reken, zoals Nescio, Elsschot, Slauerhoff, Terborgh, Den Doolaard, de vroege Nooteboom, Heere Heeresma, Lévi Weemoedt, Boudewijn Büch, Hans Plomp, Borgart,de vroege Leon de Winter. In de jaren tachtig gaf ik les over romantische thema’s in het werk van deze schrijvers. Burgerlijkheid versus anti-burgerlijkheid, escapisme, spleen en gespletenheid, het lijden aan het leven, de poѐte maudit, het eiland-gevoel, de ideale maar onbereikbare geliefde, het eeuwige zwerven en dat soort dingen. Zaken waarmee je nu niet meer hoeft aan te komen. De beste schrijvers bleken voor mij toch steeds weer degenen die niet volkomen wegzinken in hun heimwee, maar gevoelens van melancholie koppelen aan nuchtere zakelijkheid en daadkracht. Soms maakt de keuze voor een pseudoniem al duidelijk, dat de schrijver afstand neemt van de burger en vice versa. Soms splitst hij zich op in tegenpolen als Laarmans en Boorman. De één een romantische dweper, de ander een harde en efficiënte zakenman. Springer doet beide. Hij is niet alleen een dubbele escapist in de zin dat hij als diplomaat van standplaats naar standplaats (liever geen “deftige posten”) vluchtte, maar ook in de betekenis dat hij onderdook in het schrijverschap. Bovendien splitst hij zich dus vaak op in twee personages die hemelsbreed van elkaar verschillen. Een romantisch gevoelig type en de figuur van de ‘vent’, de branieschopper. In Quadriga zijn dat de journalist Robert Somers en de diplomaat Raaf die resideert op de Nederlandse ambassade in Oost-Berlijn ten tijde van het vallen van de muur. Springer was op zijn posten vaak op de juiste plaats op de juiste tijd. Zoals ook in Teheran, wanneer de dagen van de sjah geteld zijn en de ayatolla aan de macht komt (Teheran. Een zwanezang - 1991).

Springers mooiste boek vind ik Bougainville. Een gedenkschrift (1981). Ook hier de tegenpolen Bo (bescheiden, verlegen) tegenover het meer patserige type Tommie Vaulant. Beiden zijn diplomaat (geweest). De constructie van het verhaal lijkt op die van Multatuli’s Max Havelaar in die zin dat de ik-figuur Bo vertelt vanuit een soort ‘pak van Sjaalman’. Bo put uit het dagboek van Tommie Vaulant en dat van diens grootvader, opa De Leeuw. In het verhaal van de laatste komt de romanticus Multatuli ook voor (evenals Mata Hari, Du Perron, Sneevliet e.a.). In dat van Tommie Vaulant gaat het vooral om een verloren liefde en een jeugd die voorgoed voorbij is. Ergens in zijn aantekeningen voor zijn vriend Bo verzucht Tommie: “Als ik wil wegvluchten uit de rotzooi van elke dag, noem ik die namen zachtjes op. Ik ben een eerste klas geoefende escapist. Cape Farewell in Nieuw-zeeland, Alice Springs in Australië, Mandalay in Burma, Bougainville in de Stille Zuidzee, ach Bougainville, Cox’s Bazaar aan de Golf van Bengalen.” Het eiland Bougainville als paradijselijk oord. De roman gedenkt een overleden vriend, die met zijn dagboek bij Bo gedachten en gevoelens loswoelt die hij voorheen bij zijn vriend niet vermoedde en bij zichzelf relativeerde. Bo beseft dat Tommie in wezen een afsplitsing is van zijn eigen persoon , dat hij zijn alter ego is. Ook een romantisch thema, in de Nederlandse literatuur al vanaf Piet Paaltjens en Multatuli. Eigenlijk symboliseert Bougainville een soort omgekeerd heimwee: het verlangen naar iets wat je niet hebt, een plaats waar je nog nooit geweest bent. Een substituut voor het leven waarvan je meer had verwacht. Over die ontgoocheling gaat het vaak in Springers verhalen, waarin feit en fictie dooreen gemengd worden. Met de nodige ironie. Dat wel.

Zo ook in Quissama (1986). Ook hier worden twee verhalen (dat van de ‘ik’- Charles Enders) en de geschiedenis van King en Pauline (verteld door King Velderman) met elkaar verbonden in de vorm van een raamvertelling: Charles presenteert gedoseerd het verhaal van zijn vriend, de overleden King. Ook hier is er het ontluikend besef bij Charles, dat zij ‘tweelingbroers’ zouden kunnen zijn, dubbelgangers dus eigenlijk, twee versies van één en dezelfde persoon. Charles roept King als alter ego tot leven. Ook Quissama, een wildpark in Angola, is een hemels oord om je toevlucht te zoeken uit de rotzooi van elke dag. Een werkelijk paradijselijke plek. In de woorden van King: “ Hij wou niet sentimenteel lijken, maar Quissama was voor hem meer dan een negenduizendzeshonderd vierkante kilometer groot natuurreservaat met elanden, olifanten, leeuwen, onafzienbare vlakten met wuivend papierriet, grillig slingerende rivieren, spectaculaire bospartijen, bloemen met de onmogelijkste kleuren. Als hij daar ronddwaalde, ieder ogenblik de kans op een ontmoeting met groot wild, oog in oog met de gevaarlijke natuur, dan werd hij bijna van een religieus gevoel vervuld! Dan dacht hij na over god en duivel, over de zinloosheid van onze ‘ratrace’ op aarde en over onze woorden die leeg zijn en onze nietige gedachten.” Het zouden gedachten van Nescio kunnen zijn. Zoals Bougainville voor Tommie onbereikbaar is , zo is Quissama de plek waar King onder de voet gelopen en vertrapt wordt door olifanten. En ook hier figureert weer de ideale vrouw, de ‘verre prinses’ (Slauerhoff) die onbereikbaar is. En er is het spel met verbeelding en werkelijkheid: wat is er nu eigenlijk waar van de verhalen van de levenslustige fantast King en bestaat die Pauline eigenlijk wel?

Springer is wel eens vergeleken met F.C. Terborgh, ook diplomaat en schrijver, vriend van Slauerhoff. Ook Terborgh verhaalt van de eenzame zwerver in den vreemde . Maar waar hij ernstig is, presenteert Springer zich in zijn verhalen ironisch, jolig, soms op het oubollige af. In zijn vroegere verhalen en romans spelen Nieuw Guinea en het voormalige Nederlands-Indië een rol, waar hij geboren is (hij zat in een Japans kamp). In 1958 kreeg Springer zijn eerste aanstelling als Nederlands bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea. Hij maakte daar gevechten mee tussen Nederlandse patrouilles en Papoea’s, die hij tot fictieve verhalen omsmeedde in zijn debuut Berichten uit Hollandia (1962). Daarin lezen we bijvoorbeeld over de fictieve bestuursambtenaar de Smedt, die door de Papoea’s wordt vermoord. De ‘bush’ is genadeloos in dit boek. Ook De schimmen rond de Parula (1966) en De gladde paal van macht (1969) zijn ingegeven door Springers ervaringen in Nieuw-Guinea. Uit de eerste herinner ik me het gruwelijke beeld van een zendeling die verkeerd is begrepen door de Papoea’s en aan het kruis wordt genageld. In Tabee, New York (1974) speelt Nederlands-Indië een grote rol. De hoofdpersoon ontmoet in New York opnieuw zijn jeugdliefde uit Batavia. Hij wordt overgeplaatst naar een post in Afrika en neemt voorgoed afscheid van haar, en daarmee van Indië. In Indië in Holland (1992), een bundel gesprekken die Hans Visser met een aantal ‘Indische’ schrijvers voerde, zei Springer: “In Tabee, New York heb ik met flash backs het duidelijkst teruggegrepen op Indië, op mijn kamptijd. Die heb ik daarmee van mij afgeschreven. Als therapie? Dat boek was al een therapeutisch werk op zich. Het is geschreven in Bangladesh toen ik daar erg geïsoleerd en alleen zat. In die situatie heb ik me ertoe gezet om de rotzooi kwijt te raken door die geschiedenis heel snel en geconcentreerd op papier te zetten. “ In Bandoeng-Bandoeng (1993) gaat de hoofdpersoon - in het kader van een handelsmissie - opnieuw terug naar Indonesië: “Ik heb nooit, maar dan ook nooit behoefte gehad aan zo’n sentimental journey. Valt bovendien altijd tegen, heb ik gehoord. “ Ook in Kandy. Een terugtocht ( 1998) gaat het om de confrontatie met een jeugdliefde en een lost paradise.

In een recensie van Ton Anbeeks Het donkere hart. Romantische obsessies in de moderne Nederlandstalige literatuur(1996 – waarin Anbeek veel aandacht besteedt aan Reve) schreef Kees Fens: “Juist doordat er geen stijlkenmerken zijn, maar alleen inhoudelijke, laat het begrip romantiek zich moeilijk omschrijven.” In het werk van Springer vinden we veel van die inhoudelijke kenmerken terug. Zijn stijl is meestal licht, luchtig en ironisch. Dat maakt het zo plezierig om hem te lezen.

3 opmerkingen:

  1. Wat triest, Springer overleden. Groot schrijver. Heb net twee van zijn boeken mee teruggenomen uit Nederland. Mooi stuk Dick, doet Springer alle recht! Mijn favoriet is 'Quissama', maar ik heb lang niet alles gelezen. Vanavond maar eens ter hand nemen, staat hier naast me in de boekenkast, samen met 'Bougainville'.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Een schrijver van wie ik gek genoeg alleen Quissama heb gelezen. De passage over die door een kudde olifanten onder de voet gelopen man ben ik nooit vergeten. Indrukwekkend boek.

    Ben door dit stuk nieuwsgierig geworden naar 'Bougainville' en ook
    'Teheran. Een zwanezang'.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Volkomen eens met dit stuk. Springer maakte iets los. In quisamma en bougainville is hij het sterkst. Onversneden tempo doelu. Heb ooit Engelse kennis gehad met kopermijn op bougainville. Iemand interesse?

    BeantwoordenVerwijderen