Bracht de schrijver Menno ter Braak voor de oorlog nog een absolute scheiding aan tussen Burger en Dichter, zijn collega W.F. Hermans, één van de grote drie, stelde zich in 1960 genivelleerd elitair op: “De schrijver spreekt hardop uit wat het publiek altijd wel geweten heeft, maar heeft verzwegen, wat het gedroomd heeft, maar bij het ontwaken verdrongen.” (Antipathieke romanpersonages). Ter Braak rekende zich tot de elite. Volgens Hermans is de schrijver niet wezenlijk anders maar heeft hij meer lef dan zijn publiek.
Vanaf die tijd is het hard gegaan met de nivellering van de cultuur, samengevat in het begrip popart.
In Nederland deed het fenomeeen van de bestseller zijn intrede: Ik Jan Cremer (1964 – Cremer droeg zelf bij aan het succes door verontwaardigde artikelen over zijn eigen boek te sturen aan dagbladen en tijdschriften). Er ontstond een literaire performance art, te beginnen bij Poëzie in Carré (1966 – met o.a. Johnny van Doorn) en begin jaren zeventig verscheen Het Manifest van de Zeventigers (Hans Plomp, Heere Heeresma, Mensje van Keulen, Tim Krabbé e.v.a.), die “geile verhaaltjes voor geile mensen” wilden schrijven. Ze hielden zich bezig met alledaagse zaken, wilden leesbaar zijn, en zagen literatuur als consumptieartikel, dat ook in de schappen van AH thuis hoort. Ze hadden veel waardering voor de verhalen van Elsschot en Nescio. Tenminste voor de gewoonheid en ironie ervan. De spanning daarin tussen de dreigende banaliteit en gefrustreerde drang om zich via Kunst te verheffen zagen ze voor het gemak maar even over het hoofd. Ze leunden aan tegen journalistiek en reclame. Het genre van de column was bij hen geliefd.
In 1988 presenteerden zich De Maximalen in de Amsterdamse discotheek Roxy, waarvan de vertegenwoordigers (onder wie Joost Zwagerman die tegenwoordig vooral als explicateur in de media optreedt) ‘literatuur met Schwung’ wilden brengen. Met Schwung en reuring zoals de Vijftigers dat deden maar dan in de media, en vooral op tv. Zwagerman toen: “Niet naar de jeugdhonken, maar naar de showbiskwis.” Ze voelden zich verwant met De nieuwe Wilden, een groep van kunstenaars waartoe ook de schilder Peter Klashorst (van wie zojuist het boek De Kunstkannibaal met veel mediaal vertoon is verschenen) behoorde . Klashorst ging ateliers model schilderen op tv geven.
In de jaren negentig manifesteerden zich een aantal schrijvers die werden aangeduid met de term Generatie Nix, waartoe o.a. gerekend werden Ronald Giphart en Don Duyns, later ook Aron Grunberg. Ze wilden voor de lol schrijven, waren tamelijk nihilistisch ingesteld en roerden vooral de onderwerpen seksualiteit en popcultuur aan. ‘Camp’ werd daarin een belangrijk begrip. Camp als verzamelnaam voor cultuuruitingen die bewust gebruikmaken van kitscherige elementen, of ook het dwepen zelf met volkscultuur en kitsch, het omarmen van massacultuur met artistieke bijbedoelingen of het koketteren met slechte smaak. De koning van de camp had zichzelf in Nederland al decennia daarvoor op de troon gehesen. Gerard Reve, één van de grote drie, wist al in de jaren zestig alle mediale registers te bespelen met zijn theatrale bekering tot het katholicisme (op een moment dat het Rijke Roomse Leven net was opgedoekt – onlangs verscheen van Jos Palm: Moederkerk. De ondergang van Rooms Nederland), met de life tv-uitzending (lang voor de traan van Maxima in de Nieuwe Kerk) in de Allerheiligste Hartkerk (de Vondelkerk) van zijn huwelijk met Teigetje, een Fellini-achtig spektakel met o.a. een jongleur, een fietsacrobaat, een goochelaar, de Zangeres zonder Naam en de koperblazers van muziekvereniging ‘Tot aangenaam verpozen en nuttige ontspanning’ die de hymne Nearer, my God, to Thee brachten, en met de uitreiking van de P.C. Hooftprijs op het Muiderslot en de ‘kus aan minister Klompé’ onder het oog van de camera’s. In de jaren zeventig verschenen zijn brievenboeken De taal der liefde, Het lieve leven en Lieve Jongens waarin hij een onnavolgbaar spel speelde met kunst en camp. Hij was op een anti-burgerlijke manier burgerlijk maar distantieerde zich daar ook weer van. Bij Reve loopt kitsch vast op literatuur. Hij vermengde kitsch met vreemde elementen. In 1974 was De Grote Gerard Reve Show op tv. Een staaltje van performance art waarin hij de rol van oppassende kruidenier met eigen winkel speelde. Een kleine zelfstandige die nog katholiek is ook. Deze verraderlijke houding van de campkunstenaar betaalde zich in klinkende munt uit.
Ook critici en literatuurkenners ontdeden het begrip literatuur van zijn elitaire kantjes. Literatuursociologie werd een apart vak. Studenten maakten het onderscheid tussen literatuur en lectuur tot onderwerp van discussie. Doktersromans waren object van onderzoek. De receptie van literatuur werd besproken. De plaats van literatuur in het geheel van zich ontwikkelende media. Literatuur als vorm van communicatie. Literatuur als waar. Wat al niet. Er waren wel tijdschriften die zich verzetten tegen het proces van medialisering, commercialisering van kunst en literatuur. Tegen het verschijnsel van popart. Zoals het tijdschrift Raster, waarin Jacq Firmin Vogelaar de boventoon voerde (hij is later twee maal genomineerd geweest voor de Ako literatuurprijs). En ook het tijdschrift De Revisor. Minder principieel dan Raster (dat wilde ‘terugschrijven’ naar de modernistische avantgarde literatuur) richtte de Revisor zich tegen het anti-esthetische en anti-intelllectuele van de literaire popart en probeerde weer ruimte te scheppen voor exclusiviteit. Schrijvers publiceerden in De Revisor ook essays over door hen bewonderde modernistische schrijvers als Flaubert, Proust, Joyce en Beckett, en trachtten daarin hen iets van sterrendom mee te geven. Het waren vooral ook schrijvers uit de provincie, zoals A.F.Th. van der Heijden, Frans Kellendonk, Oek de Jong en Maarten ’t Hart, die de cultuurhistorische spanning tussen hun verzuilde jeugd en hun ontzuilde adolescentie in hun verhalen uitmaten, met veel meer literair raffinement dan de Zeventigers. Tot De Revisor behoorden ook de academisch gevormde schrijvers als Doeschka Meijsing, Nicolaas Matsier en Ayelt Kooiman die anekdotiek en autobiografisch realisme verfoeiden ten gunste van dikwijls nogal klinische verhalen over ‘werkelijkheid en verbeelding’. In dit verband is het interessant te lezen wat Arjan Peters in de Volkskrant schreef naar aanleiding van het overlijden van Doeska Meijsing, een revisor schrijfster van het eerste uur. “In de loop der jaren werd Meijsings proza warmbloediger, tot ze er in 2002 zelfs toe overging een anekdotisch verhaal over haar familie te schrijven: 100 % chemie met zinnen die losjes uit de mouw geschud lijken. (…) Balancerend op de rand, dat was schrijven voor haar, en dat lukte haar het best in die twee boeken uit het afgelopen decennium, waarin ze de drama’s en melodrama’s van haar leven te lijf gaat met een stijl die vonkt en bijt, door een met grimmigheid doorgeschoten plezier: 100 % chemie en Over de liefde. Voor dat laatste boek kreeg ze de AKO-Prijs, de Opzij-prijs en de Bordewijk-prijs. Het verdriet had haar uiteindelijk een publiekssucces opgeleverd.”
Dat is waar het tegenwoordig om gaat. Hoe kan een schrijver zich heden ten dage in de (literaire) openbaarheid, in het gedemocratiseerde en genivelleerde publieke domein, nog onderscheiden? Dat is het thema van het net verschenen Beste vriend (een titel die al eens door Doeschka Meijsing is gebruikt en een boek dat evenals Nooit ziek geweest van de literaire performer Nico Dijkshoorn het onderwerp vader-zoon behandelt), de tweede roman van Robert Vuijsje. Zijn eerste (Alleen maar nette mensen) was een (mediaal) succes, leverde hem bekendheid op, en een zekere roem. In een weekendbijlage van de VK en in een uitzending van P&W noemde Vuysje roem het criterium bij uitstek op grond waarvan iemand (ook de schrijver) zich tegenwoordig kan onderscheiden. Ergens in het begin van Beste vriend zegt de hoofdpersoon: “Roem is de nieuwe religie.” De Duitse schrijver Daniel Kehlmann was hem daarin al voorgegaan: de titel van diens tweede roman – na het succesvolle debuut Het meten van de wereld – was Roem getiteld. Ook Peter Drehmanns (De schrijver en zijn meisjes), Henk van Straten (Superlul) en Raoul Heertje (Mark Rutte is lesbisch) sneden het afgelopen jaar het thema van de roem aan en onderzochten de wetten van de literaire aandachtseconomie. De literaire prestatie op zich is tot daar aan toe. Het gaat inmiddels vooral om de presentatie in de media en de daaraan verbonden bekendheid en roem.
Van der Heijden heeft nu met zijn boek iets te weeg gebracht wat nog niet eerder was gebeurd. De Belgische politierechter Peter D’Hondt heeft een 30-jarige ingenieur veroordeeld tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, een geldboete en tot het lezen van Tonio, de requiemroman van Van der Heijden, waarin deze op indrukwekkende wijze schrijft over zijn verongelukte zoon die in 2010 op de fiets werd aangereden door een auto. De ingenieur was afgelopen zomer drie keer betrapt, terwijl hij met zijn auto slippend rondjes draaide op een rotonde, waarbij een automobilist bijna werd aangereden. Een commissie moet controleren of hij het boek echt gelezen heeft. Daarnaast moet de overtreder een cursus volgen over agressie- en snelheidsbeheersing en twintig uur vrijwilligheidswerk doen in een instelling waar verkeersslachtoffers revalideren.
A.F.Th. van der Heijden |
aan de opgelegde taakstraf. “Als schrijver twijfel je soms hoe maatschappelijk relevant je boeken zijn , zeker bij zo’n persoonlijk werk als dit. Deze uitspraak bewijst dat dat wel degelijk het geval kan zijn. “
Nou is Van de Heijden ook wel eens een chroniqueur van zijn tijd genoemd, omdat hij in zijn groots opgezette trilogieën vaak de werkelijkheid de revue laat passeren, zoals de rellen rondom het huwelijk van Beatrix en de dood van kraker Hans Kok. Een schrijver kan gebeurtenissen zo in een boek verwerken, dat er nieuwe inzichten ontstaan. De Max Havelaar is daar in Nederland nog altijd het meest prominente voorbeeld van. Maar dat een boek, een literair werk, (mede) wordt ingezet om een wetsovertreder tot inkeer te brengen, dat heeft zich bij mijn weten nog nooit voorgedaan. Als een dergelijke taakstraf in Nederland gegeven zou zijn, zou er – zeker in de huidige politieke verhoudingen - een heftige en interessante discussie zijn ontstaan. Waarbij – in onze genivelleerde cultuur - ongetwijfeld de grenzen van de democratie zouden zijn opgezocht.
Dick Gilsing
Het boek Tonio is indrukwekkend. Ik hoop alleen maar dat de rechter heeft nagedacht over het feit dat een veroordeelde zo misschien wel nóg meer aversie gaar krijgen tegen het lezen of de literatuur zelf! Of zou hij een boekbespreking eisen van veroordeelde als onderdeel van de straf?? ;-)
BeantwoordenVerwijderenHa, ik begrijp dat alle reclasseringsambtenaren weer op leescursus mogen. Ze moeten zich immers in de belevingswereld van hun cliënten kunnen inleven?
BeantwoordenVerwijderen