samengebracht onder de titel Verder alles goed. Brieven aan zijn dochter, aan vrienden en vriendinnen. En aan zijn slager. “Beste slager Van der Zon”, schrijft Scheut tijdens de vakantie, “Ik mis uw vlees.” Er staat ook een brief in aan Henk Westbroek, tekstschrijver van het liedje Vriendschap (1982). Scheut schrijft aan Westbroek, dat er “helemaal geen reet van klopt”. Om dat duidelijk te maken, neemt hij de liedtekst erbij: Als kind had ik een vriend waarmee ik alles dee…”Dan denk ik meteen al”, schrijft Scheut, “kan het wat minder? Wat een armoe om vriendschap zo te definiëren.” Overigens zijn we nu dertig jaar verder en dan krijgt zo’n zin ook andere betekenissen. Maar goed. Dijkshoorn steekt de draak met Westbroeks lied, waarvan iedereen vanaf een bepaalde generatie het refrein kent. Hoor je Eén keer trek je de conclusie dan kun je onmiddellijk meezingen: Vriendschap is een illusie. Ik schrijf met opzet ‘hoor’ en ‘meezingen’, want het gaat hier wel om een songtekst die niet bedoeld is om te lezen. Ook andere liedteksten over vriendschap blinken niet uit door originaliteit. Neem: Je zal uren mogen zoeken / in films of boeken / Je vindt ze zeker nooit: de mooiste vriendschap ooit / Het verhaal is niet te schrijven… Of het refrein: Vriendschap, vriendschap is goud waard / Ook al zie je elkaar niet elke dag / ’t Zijn de echte vrienden / Die je altijd steunen – je weet / Dat een vriend je nooit vergeet…En: Vriendschap zonder liefde heeft geen waarde / En liefde zonder vriendschap evenmin…En zo kunnen we nog wel even doorgaan. Het refrein van Westbroek kennen we gezongen. En dan klínkt het, zoals we de teksten van Dijkshoorn in DWDD ook moeten hóren in de context van de aangetreden gasten. Op papier zijn ze beduidend minder interessant. De liedtekst van Westbroek behoort dan tenminste nog zo’n beetje tot het collectieve geheugen. Dat kunnen we van de teksten van Dijkshoorn nog niet zeggen.
Er zijn mooie verhalen geschreven over vriendschap. In heel veel jeugdboeken komen ze voor, die diepe vriendschappen en hechte vriendenkringen. Van Ik wil als vriend…van Jacques Vriens en Een mond vol dons van Lydia Rood tot Meester van de zwarte molen van Otfried Preussler, De brief voor de koning van Tonke Dragt en Een gat in de grens van Guus Kuijer. Om er maar een paar uit mijn eigen herinnering te noemen. Ook in de hedendaagse verhalen rondom Harry Potter speelt een hechte vriendenkring een belangrijke rol.
In Nederlandse verhalen en romans komen nogal wat vriendschappen en vriendengroepen voor. Nescio en Voskuil hebben daarvoor de toon gezet. De eerste met de bijna spreekwoordelijke Titaantjes. “Jongens waren we – maar aardige jongens.” Vijf geestverwante jonge armoedzaaiers trekken met elkaar op, vol vage dromen en ambities: Bavink, Hooyer, Kees Ploeger, Bekker en verteller Koekebakker. “Wat we eigenlijk zouden doen is ons nooit duidelijk geweest. Iets zouden we doen.” Ze vinden elkaar in onduidelijke acties en dromerijen. “Verbazen zouden wij de wereld, zoo kalm en onaanzienlijk als wij daar zaten met opgetrokken beenen en onze acht handen om onze knieën.” Ook in latere boeken over kunstenaarsbents en vriendencercles zijn de vrienden vaak vervuld van idealen en wereldverbetering. Maar veel komt er uiteindelijk niet van terecht. “We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we”, verwoordt Koekebakker de teloorgang van illusies.
Dé grote vriendenroman van na de oorlog is Bij nader inzien (1963) van J.J. Voskuil, waarin het naoorlogse studentenleven in Amsterdam beschreven wordt. Discussies op studentenkamers in de jaren vijftig over politiek en maatschappij, liefde en vriendschap, in de geest van Ter Braak en Du Perron, schrijvers die dachten in termen van ‘vriend en vijand’. In 1991 werd van deze sleutelroman (dat zijn vriendenromans vaak) een zesdelige tv-serie (script van Jan Blokker en Leon de Winter) gemaakt. Waar in Titaantjes de ironie ten opzichte van de hooggestemde idealen al door personage Koekebakker alias schrijver Nescio alias burger Grönloh werd ingebracht, kwam de ironie ten aanzien van de in Bij nader inzien beschreven wereld met de tweede druk in 1985, en vooral met de tv-serie. Door afstand in tijd dus. In de tv-serie werd bovendien getoond wat er van de vriendencercle in de jaren vijftig terecht was gekomen. Het vriendenwereldje van de jaren vijftig was door Jan Blokker verscript en de wereld van de groot geworden jongens en meisjes door Leon de Winter. Daardoor ontstond een zelfde soort spanning tussen de idealen van toen en de realiteit van nu als in de verhalen van Nescio.
In de jaren zeventig verschijnen nog een aantal verhalen, die doen denken aan de spleen van Nescio, zoals Heimwee van Hans Plomp (woonachtig in de ‘kolonie’ Ruigoord in het havengebied bij Anmsterdam, waarin ook al lang weer de schop is gezet), maar in de jaren tachtig en negentig lijkt de vriendenroman op sterven na dood te zijn. Het ik-tijdperk heeft zijn intrede gedaan.
In de eenentwintigste eeuw verschijnt de vriendenroman weer, maar wel in een nieuw jasje. Het accent ligt dan niet meer zozeer op het idealisme van jonge mensen, wereld veroverende twintigers, maar op teleurgestelde vijftigers die elkaar weer ontmoeten en terugkijken op de tijd van weleer.
In Joe Speedboot (2005) van Tommy Wieringa gaat het om de vriendschap tussen Fransje, Joe, Christof en Engel. Eén voor één zien ze uiteindelijk hun dromen vervallen tot illusies. In 2003 was al verschenen Zadelpijn en ander damesleed (ook verfilmd) van Liza Sambeek (waarachter een schrijversduo schuilgaat). Hierin gaat het om een vriendinnenclub van vijftigers (genaamd ‘Les tites de Sancerres’) die een fietstocht maken door de Loirestreek tijdens welke onderwerpen als vriendschap, liefde, ziekte en dood een grote rol spelen. In Vriendendienst (2008) van Aleid Truijens figureert de ‘vriendengroep eindexamenlichting Vossius 1974’ die elkaar weer tegenkomt bij de begrafenis van een gemeenschappelijke vriend en later bij de verbouwing van een huis in Spanje. Hun idealen van de jaren zeventig blijken achterhaald. “Ze wilden de wereld mooier maken, maar wel na elf uur ’s ochtends en met wat te drinken erbij. Daardoor werden ze vanzelf ontwerper, dichter, therapeut, consultant of journalist. Hele of halve ‘creatieven’, vrije geesten, liefst in deeltijd, of op andermans kosten.“ In Hotel Sofia (2012) van Arthur Umbgrove ligt de middelbare Harold in Italië op sterven. Zijn dochter nodigt een aantal studievrienden van vroeger uit, die heel wat met elkaar hebben meegemaakt. Maar wat stelde het voor? “We gebruikten elkaar om de grenzen van onze zelfstandigheid te verkennen.”
En dan zijn er nog Spiegelpanden (2007) van Sipko Melissen, Lucifer (2007) van Connie Palmen, De Utopisten (2008) van Louise Fresco, Zomerhuis met zwembad (2011) van Herman Koch, Grip (2011) van Stephan Enter, Het licht (2012) van Jeroen van Rooij. En zo kunnen we nog wel even doorgaan. Ook in Blindgangers (2012) van Joke Hermsen zien we weer een cercle van geestverwanten uit de jaren zeventig en tachtig die toen droomden van een andere wereld. De oude utopisten zijn blindgangers geworden. Maar in de epiloog worden we toegesproken met toch weer een nieuwe hoop op nieuwe dromen en idealen.
Rondom het thema vriendschap (welke zijn in godsnaam die ‘andere ongemakken’?) is herhaaldelijk de vraag gesteld, of mannen dan wel vrouwen er beter toe in staat zijn. In Trouw betoogt Asha ten Broeke (in deze week van het boek), dat het helemaal niets uitmaakt. We praten erover in stereotypen en clichés. Mannen willen met elkaar iets doen. Voetbal kijken, fietsen of een schuurtje bouwen. Vrouwen willen met elkaar delen. Op de bank of op een terras. In de werkelijkheid is volgens Ten Broeke de overlap tussen de seksen vele malen groter dan het verschil. De realiteit is minder zwart-wit dan het stereotype dat ons in feite wordt aangeleerd. Over het aandeel van ‘het brein’, dat het tegenwoordig zo goed doet – ook op de boekenmarkt - heeft ze het gemakshalve niet. De Britse neuropsychologe Anne Moir schreef: “De seksen zijn niet hetzelfde. Wie dat ontkent, bouwt een maatschappij op een biologische en wetenschappelijke leugen.” In De Groene windt Marja Pruis (in het kader van een bespreking van de roman Vriendschap van Connie Palmen) er geen doekjes om: “Vriendschap lijkt voorbehouden aan mannen, omdat ze er een stuk ontspannener mee omgaan. (…) Vrouwen kennen niet de terughoudendheid die vriendschap vereist. (…) Waar vrienden zwijgend samen een balletje slaan, zijn vriendinnen er goed in elkaar met woorden bezig te houden.” Zouden deze twee dames eigenlijk elkaars vriendinnen kunnen zijn, of juist niet?
Helemaal niet over vriendschap gaat het Boekenweek geschenk Heldere Hemel van Tom Lannoye. Als aanleiding voor zijn verhaal heeft hij een gebeurtenis uit de werkelijkheid genomen, die hem altijd is bijgebleven en die hij in een noot beschrijft. Op vier juli 1989, toen de Koude Oorlog bijna over was, stortte een Russisch MIG-vliegtuig, dat in Polen was opgestegen, onbemand neer op een huis in het West-Vlaamse dorp Kooigem, bij Kortrijk. Eén dode, een jongen van negentien. Lannoye voert in 96 pagina’s tal van sterk uiteenlopende personages op. Allemaal verschillende perspectieven. Vele gebeurtenissen en geschiedenissen. Maar het sterkst is de ontmoeting, de lange dialoog tussen Vera en haar jonge rivale Carla. Lannoye is de man die graag uitpakt, de schrijver van vertoon en verheviging, de auteur met een theatrale missie. De alleskunner (gedichten, essays, memoires, romans, toneelteksten) blinkt uit in theater. Drama is zijn sterkste kant. Theaterstukken als Ten oorlog en De Russen waren adembenemende trips. De ‘slagersjongen met een brilletje’ is een theaterman, een performer, die zijn eigen winkeltje heeft. De NV L.A.N.N.O.Y.E. Niet voor niets brengt hij op 21 maart voor een uitverkocht Carré zijn bestseller Sprakeloos. Hij leest zijn boek niet voor. Hij kent het uit zijn hoofd. Hij voert het ten tonele.
Eén van de mooiste teksten die ik over vriendschap ken, is het gedicht Vriendschap van Remco Campert. Daarin zegt hij: “Aan vriendschap / moet je niets meer doen / zoals je ook niet komt / aan het schilderij dat af is”. Dat klinkt lekker luchtig. Nonchalant bijna. Makkelijk. Aan vriendschap hoef je niets meer te doen. Alsof vriendschap – als deze eenmaal bestaat - volkomen vanzelfsprekend is. Zwijgende vrienden bij het haardvuur? Of bouwend aan een kippenhok? Een beeld dat geen desillusies impliceert. Het zal wel een mannencliché zijn.
Ik heb het boekenweekessay van Dijkshoorn (nog) niet gelezen en ik kijk nooit naar DWDD maar ik zag hem wel vrijdagavond in de eerste aflevering van 'Hi Ha Hondelul' op Comedy Central. Sterk en grappig. Maakte me nieuwsgierig naar 'Verder alles goed'.
BeantwoordenVerwijderenDijkshoorn is me teveel een columnist zonder mening.
BeantwoordenVerwijderen