Anna Enquist en Anton Dautzenberg over voetbal

EN EEN RELLETJE VAN DE LAATSTE RONDOM 'DE AVOND VAN DE POLEMIEK'

Begin oktober verscheen Kool van Anna Enquist , een bundel verhalen, reportages, interviews en gedichten over voetbal, waarvan de meeste eerder gepubliceerd zijn in het literaire voetbaltijdschrift  Hard Gras, in 1994 opgericht door Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan. Enquist is een fan van Feyenoord, volgens haar de club waarvan het wel en wee voor het leven zelf staat. Feyenoord belichaamt voor haar de hoop op mooie dingen die bijna nooit worden bewaarheid. Het is de club die kampioen werd op de dag dat Fortuyn werd vermoord.
Een maand eerder publiceerde Anton Dautzenberg  Extra tijd, een ontroerende roman over de laatste dagen van zijn vader die samenvallen met de nacompetitie van het seizoen 2008/2009, waarin Roda JC, de club van zijn vader en van zijn jeugd, strijdt tegen degradatie uit de eredivisie.  
Wat maakt deze teksten zo waardevol, ook voor wie niet van voetbal houdt?

Feyenoord als metafoor voor het leven
Anna Enquist (1945) is psychoanalitica, pianiste en schrijfster van gedichten en romans. In 1994 publiceerde ze Het meesterstuk en in 2012 De verdovers. Sinds de oprichting van Hard Gras publiceert ze in dit tijdschrijft van literair geїnteresseerde voetbaljournalisten en in voetbal geinteresseerde auteurs haar gedichten en stukjes, meestal bewonderend of analyserend. Ze nam ook deel aan het overal met teksten over voetbal optredende groepje auteurs waaronder  P.F. Thomése, Herman Koch, Hugo Borst en Henk Spaan. In Kool vind je gedichten over de winterstop, de tweede helft, 1974, en over voetballers als Van Basten, Cruijff, Koeman, Moulijn, De Goey, Makaay en Van Brockhorst. Voor een gedicht over de laatste werd ze door Feyenoord gevraagd om het afscheid van de Ambonese voetballer luister bij te zetten. De laatste regels van dit gedicht luiden:

Geef nu zijn voeten die historie schopten rust,
zet hem een zetel in de zee. De branding

murmelt zoete namen: Noordwijk, Halmahera,
Hoek van Holland, Ceram, Ambon manise.

Een gedicht over Jean Paul Boëtius zal er spoedig zijn, denk ik.

In Kool staan verschillende interviews. Met Kindvall praat Enquist over het verschil tussen Zweden en Nederlanders (ze is zelf getrouwd met een Zweed). Met Kuyt gaat het over beschaving (hij kan niet anders dan correcte uitspraken doen – dat komt dus goed uit in verband met het onderwerp). Bogarde is een andere voetballer en ook een ander mens: “Het imponerende bouwwerk van kracht lijkt nog het meest op een waterdichte defensie waarachter een klein hartje schuilgaat.” En dan zijn er nog tal van andere teksten, over Feyenoorders natuurlijk, en over onderwerpen als beleving en de kleedkamer. Enquist is geen kenner van het spelletje maar ze heeft vooral aandacht voor het gedoe er om heen. Ze is van het voetbal gaan houden. Het is een vlucht en  het leidt mooi af. Je kunt je er enorm over opwinden maar je weet: het stelt niets voor en het gaat over niks.  Feyenoord is haar club. Het mooiste voorbeeld van hoe het leven is. Ondanks alle teleurstellingen toch steeds maar weer doorgaan. Daarbij vergeleken is Ajax volgens haar arrogante elegantie. De supporters fluiten hun eigen spelers uit als het slecht gaat. Alleen Frank de Boer is leuk. Die is onverstaanbaar en heel gewoon. Overigens zijn haar teksten eenrichtingsverkeer. De voetballers zelf hebben er niet veel mee. 


Roda JC moet veel compenseren
 Anton Dautzenberg (1968) groeide in Kerkrade op in een arbeidersgezin, waar het vooral draaide om voetbal, Roda JC in het bijzonder. Voetbal was het belangrijkste communicatiemiddel in zijn jeugd, tussen hem en zijn vader. Voor deze stierf, is Dautzenberg drie maanden bij zijn ouders gaan wonen, in de tijd dat Roda JC de nacompetitie speelde om in de eredivisie te kunnen blijven. De voetbalclub moet minderwaardigheidsgevoelens van mensen in  Zuid-Limburg compenseren. Door internationals af te leveren als Dick Nanninga of van AC Milan te winnen (2002). Maar vooral door Ajax te verslaan. Of Feyenoord. Dat laatste gebeurde op 10 mei 2009 waardoor de club aan rechtstreekse degradatie ontsnapte. Die ervaring heeft Dautzenberg verwerkt in de ontroerende roman Extra tijd, waarin hoofdpersoon Marcel Meulenberg alles uit de kast haalt om het sterven van zijn doodzieke vader zo lang mogelijk uit te stellen, o.a. door de club erbij te betrekken. Zo stuurt hij een mail waarin hij vraagt of de spelers van het eerste zijn vader sterkte zouden willen wensen. En zo gebeurt het. De vader ontvangt een kaart met daarop alle handtekeningen van de voetballers, zoals die van Cissé (nu Feyenoord) en Willem Janssen (nu FC Twente). Met tranen in de ogen en vol trots toont hij het relikwie aan iedereen die hem nog komt bezoeken. In het tv programma Boeken zag ik Dautzenberg deze kaart op zijn beurt vol trots tonen. 

Literaire marketing en trucjes?
Extra tijd is dus een duidelijk autobiografische roman. De hoofdpersoon is ook een 44- jarige econoom met literaire aspiraties (hij schrijft gedichten; aan de roman is een bescheiden dichtbundel van deze Marcel Meulenberg toegevoegd), die terugkeert naar zijn geboorteplaats Kerkrade en zich afvraagt: “Mijn vader gaat dood, godverdomme, wat moet ik doen?”
Twee jaar geleden had nog niemand gehoord van Dautzenberg. Zijn debuut (Vogels met zwarte poten kun je niet vreten - 2010) was opmerkelijk: een bundel  met bizarre, absurdisatische en surrealistische verhalen (zie Absurdisme). Sindsdien wist hij in de schijnwerpers van de media te blijven. Door bijvoorbeeld een gedeeltelijk verzonnen interview met Grunberg in de VPRO-Gids, waarin hij plastisch beschrijft hoe hij een meeëter in Grunbergs gezicht uitknijpt. Kort daarop publiceerde hij drie interviews over economie met Mötorhead-bassist Lemmy Kilmister. Allemaal verzonnen. Toen Dautzenberg aankondigde dat zijn volgende boek  Samaritaan zou gaan over de transplantatie van zijn nier, die hij vrijwillig had afgestaan aan een wereldvreemde, was het wantrouwen natuurlijk groot. Voor een interview bij P&W moest hij de littekens van te voren laten zien. Maar het bleek waar te zijn. Na nog meer gefantaseerde interviews (Ronald de Boer ondernam er gerechtelijke stappen tegen) haalde hij het nieuws door lid te worden van de belangenvereniging voor pedofielen Martijn, zonder zelf pedofiel te zijn maar “uit protest tegen de heksenjacht op pedofielen”. En op 2 november 2012 (sterfdag van Theo van Gogh) hield Dautzenberg in het kader van De avond van de Polemiek (waarop HET SCALPEL  2012 – prijs voor de beste polemist – werd toegekend) een polemische rede waarin hij de figuur van Tonio (Tonio van A.F.Th. van der Heijden) neersabelde.
 Is dit handige marketing? Een schrijver heeft, zoals Dautzenbergs grote voorbeeld Reve zei, nu eenmaal een eigen winkel. Of maakt hij zich oprecht boos over heikele morele kwesties in onze tijd?  

Roman Extra tijd
In Extra tijd is de toon soberder en oprechter, zonder opsmuk. Dautzenberg schetst het laag opgeleide arbeidersmilieu van Marcels vader met al zijn tekortkomingen maar niet zonder warmte. Er wordt gepraat met weinig woorden, er is het altijd sluimerende minderwaardigheidscomplex en tranen zijn niet toegestaan. “ ‘Indianen huilen niet’, zei hun vader waarschuwend wanneer er tranen dreigden te vloeien.” Boeken bestaan er niet en een spaggettiwestern is de hoogste vorm van cultuur. En dan is er natuurlijk de clubliefde. Waar Enquist deze beleeft als een min of meer betekenisvolle metafoor is de liefde voor Roda JC een existentieel bindmiddel in het gezin Meulenberg. 
Marcel spant zich in voor zijn vader, kookt, laat de hond uit, hoopt dat Roda JC zich in de eredivisie zal handhaven, zodat zijn vader trots op zijn club kan ‘vertrekken’. Ondertussen voert hij gesprekken met een zwarte cowboy, zoals die in westerns voorkomt, hier een personificatie van de dood. Marcel roept herhaaldelijk, dat hij van zijn vader moet afblijven maar de duistere cowboyfiguur komt steeds dichterbij. 
Het laatste uitje van het gezin naar Vlieland beschrijft Dautzenberg  als een pijnlijke film, in de vorm van een filmscenario. Het zijn verstilde scènes vol indringende soms absurdistische en surrealistische beelden, dramatisch juist door de afstandelijkheid van de registrerende camera. We zien de hond van z’n baas weglopen en begrijpen dat hij hem niet meer kan uitlaten. We zien plotseling de zwarte cowboy naast de vader op het strand zitten. Ze lijken het prima met elkaar te kunnen vinden. “De vader zit thuis op de rand van het bed. De huisarts luistert naar zijn longen. De vader tilt zijn T-shirt op. Zijn bovenlijf zit vol met champignons. Hij plukt er een en geeft die aan de huisarts. De huisarts ruikt aan de champignon en bekijkt hem van alle kanten. Hij knikt goedkeurend.” Even lijkt Dautzenberg terug te keren naar zijn literaire vertoon uit zijn debuutbundel met absurdistische verhalen maar op de een na laatste pagina van het filmscript keert de cowboy zich tegen hem: “Luister goed Meulenberg, ik heb zelden zo’n grote lafaard meegemaakt. Jij, met je literaire trucjes. Op dit moment maak je het wel erg bont, vind je niet? (…) Laat jij je gezicht maar eens zien. Toon eens wie je écht bent.”  Twee pagina’s verder keren we dan terug naar de directe soms zelfs wat onbeholpen vertelstijl uit het begin. Zo weten we dat Dautzenberg deze bewust hanteert om te laten zien hoe er in de familie, waarvan ook nog een geheim wordt blootgelegd, emotioneel met elkaar wordt omgegaan. Hoe de  vader  alleen zijn liefde voor de hond en vooral voor voetbal openlijk kan tonen. 

Kwestbaar achter een polemisch masker
Anton Dautzenberg
In Samaritaan, zijn boek over niertransplantatie, stelde Dautzenberg, zuiverder dan in het BNN  donor programma, de kwestie van het donorschap aan de orde. De gefingeerde interviews over economie moesten duidelijk maken, dat het in de economie in wezen om een verzonnen werkelijkheid gaat. Zijn lidmaatschap van Martijn was geen Reviaanse ironie maar hij onderzocht daarmee, ook in zijn essay daarover in De Groene, de werkelijkheid en wilde aan de kaak stellen wat volgens hem een moderne heksenjacht is. In zijn polemische rede in De Balie in Amsterdam provoceerde Dautzenberg opnieuw door op een persoonlijke volgens de jury grove manier de figuur van Tonio (van Tonio van A.F. TH. Van der Heijden) aan te vallen. Dat was van tevoren al in een artikel in Trouw uitgelekt. In zijn daadwerkelijke rede sprak hij daarvan maar de helft uit, gooide de rest weg en vervolgde met een schotschrift tegen debilisering van de vermaakindustrie waarin hij ook de organisatoren en het publiek van de avond en zichzelf betrok. Dat leverde hem ‘een bijna gedeelde eerste plaats’ op voor de publieksprijs die naar Bas Paternotte ging. De prijs van de jury (Het Scalpel) was voor Hans Jansen. Proficiat!

In Extra tijd roept de zwarte cowboy Dautzenberg tot de orde en laat deze zich van zijn kwetsbare kant zien. Dat levert een ontroerende roman op. Een verhaal over een arbeidersgezin waaraan de hoofdpersoon ontstegen is en ook weer niet en waarin Roda JC het communicatieve ijkpunt vormt. “Eindelijk bekommert een Nederlandse schrijver zich om Roda JC”.  Dat zijn  woorden op de wikkel om dit boek van de schrijver die op deze site ‘de man zonder eigenschappen’ werd genoemd. 

Hebben we hier te maken met een polemisch bouwwerk waarachter een klein hartje schuil gaat? Of  zouden we in de provocaties van Dautzenberg ook de neiging van de sociale stijger (zie Een kwestie van sociale stijging) kunnen zien om tegen heilige huisjes aan te trappen  en de vloer aan te vegen met bazen en autoriteiten? De werkelijke vraag is of hij dit eigenlijk wel nodig heeft. Wat mij betreft niet.


1 opmerking: