In de Residentie in Ge’ulim maakte Eligius Procurator mundi voor de derde keer een ronde om de grote maquette van het Domus Nostrae. Voor hem was dit de beste manier om na te denken.
Met de handen ontspannen op de rug, liet hij zijn blik over het model van het gebouwencomplex glijden. Hij kon elk gezichtspunt dromen, wist precies wat hij bij welke stap te zien kreeg. En toch hielp
het hem telkens zijn gedachten te ordenen, de laatste ontwikkelingen op dezelfde ingenieuze manier met elkaar te verbinden als de weergaloze manier waarop Jockl Speer de verschillende verlangde bouwstijlen voor het multifunctionele centrum had geïntegreerd.
De Procurator bleef staan. Hij boog opzij om, onder een booggalerij door, nog net de aanloop naar de toegezegde joodse belevingsruimte te kunnen onderscheiden. Het was knap gerealiseerd. Wie kenmerken zocht van de eerste tempel van Salomo, de tweede van Herodus de Grote en zelfs de door velen vergeten derde van Hadrianus, ook al telde Joden deze niet mee, het was er allemaal.
Met name het laatste had Eligius belangrijk gevonden. Hij had wel iets met Hadrianus. Vooral met diens humor. Niet voor niets had deze Romeinse Keizer, decennia na de verwoesting van de tweede Joodse tempel door Titus en als sanctie voor een nieuwe opstand onder Simon Bar Kochba, een heiligdom voor de Romeinse god Jupiter op de Tempelberg opgericht, in het jaar 135 na Christus.
Tegelijk had hij de Joden de toegang tot Jeruzalem ontzegd en het hele gebied officieel ‘Palestina’ gedoopt, als vileine knipoog naar de Filistijnen, vanouds de aartsvijanden van de Joden. Hoewel de Filistijnen oorspronkelijk afkomstig waren van Kreta, zouden alle niet-Joodse bewoners van het verzonnen Palestina op deze manier voortaan geïnterpreteerd worden als de rechtmatige eigenaars van deze grond in het Midden-Oosten. De lastige Joden moesten hun heil maar elders zoeken. De wereld was groot genoeg.
De Procurator gnuifde, niet alleen bij deze gedachte, maar ook bij de vergelijkbare speelse zet die hijzelf voor ogen had.
- Opmerking van de auteur: de passage is inherent aan de specifieke rol en het karakter van het desbetreffende personage in de Tijdmeesters en dient in samenhang met elk van de drie factionthrillers gezien te worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten