De ultieme aansporing om dit romandebuut van de dichter en poëziecriticus Erik Menkveld (1959) te gaan lezen was voor mij een ingezonden brief van Cees Nooteboom in NRC Handelsblad, waarin hij
zich ondubbelzinnig positief uitlaat over deze roman: “Het boek geeft een prachtig, bijna nostalgisch beeld van Amsterdam 100 jaar geleden, toen de polder nog praktisch aan het Concertgebouw grensde. De roman geeft inzicht in de verhouding Diepenbrock-Mahler, in het latere conflict Diepenbrock- Vermeulen, laat ook veel zien van het karakter van Willem Mengelberg en de richtingenstrijd in de muziek van die tijd.”
Alfons Diepenbrock en Matthijs Vermeulen |
De schrijver zei in een interview over Het grote zwijgen: “Alles is waar en toch fictie.” Achter in zijn boek geeft hij een lijst met gebruikte literatuur voor hen die willen achterhalen, in hoeverre de romanwerkelijkheid afwijkt van de historische. Menkveld houdt zich aan de historische feiten, vult de historische arena in met controleerbare gegevens (hij geeft ook aan welke enkele bijfiguren hij heeft verzonnen) en beschrijft gedachten en gevoelens, schrijft dialogen op basis van die historische context vanuit zijn fantasie. Dat doet hij weloverwogen, in een mooie poëtische stijl, met een rijk gevoel voor taal en een goed oor voor ritme. Het is geen overrompelende stijl, geen vernieuwend proza. Het is een bedachtzaam geformuleerde en gecomponeerde roman (we gaan van 1910/1911/1912 (deel I) naar 1914 (deel II – het uitbreken van de oorlog als scharnierpunt) en 1916/1917 (deel III) naar 1921 (de epiloog) – 386 pagina’s), die soms verstilt in de ontroering van een enkel ogenblik en dan weer volloopt in de extase van geluk en passie beleefd aan muziek en de ander en die beklemt in onmacht en lethargie, vooral als gevolg van de verschrikkingen van de oorlog.
Tussen begin en eind zijn we getuige van de liefde tussen Diepenbrock en Jo, haar weigering om hun verhouding te continueren als hij vast blijft houden aan vrouw en gezin, het wel en wee van Diepenbrock in de (Nederlandse) muziekwereld, zijn afhankelijkheid daarin van de flamboyante dirigent Willem Mengelberg, zijn vriendschap met Mahler, wiens begrafenis in 1911 hij bezoekt, de ontwikkeling van de vriendschap tussen Diepenbrock en Vermeulen die de artikelen van de eerste in De Gids heeft gelezen en erover schrijft evenals over diens muziek, de liefde tussen Diepenbrock’s vrouw Elsa en Vermeulen, de ontwikkeling van de laatste als muziekrecensent en musicus, de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, hoe deze Diepenbrock verlamt en Vermeulen tot oorlogscorrespondent maakt. Hoe Diepenbrock en Vermeulen uit elkaar groeien, ook in muzikaal opzicht, en daarmee een meer algemeen keerpunt representeren, waarop verheven ideeën over kunst op de schop gaan en plaats maken voor modernisme, voor een materialistisch idee over kunst waarin het gaat om het gebruik van het materiaal, in de muziek om het werken met toonreeksen. Diepenbrock houdt min of meer vast aan het verheven ideaal van Mahler, Vermeulen sluit meer aan bij modernisten als Strawinsky en Schönberg.
Het werk van Diepenbrock krijgt niet de bekendheid die het zou verdienen. Anders dan zijn vriend Mahler beschikt hij niet over het dirigeer- en organisatietalent om zijn werk eigenhandig in het buitenland te promoten. Critici beschouwen hem als wat wereldvreemd. Alleen de jonge Vermeulen heeft oor voor de ‘puurste polyfonie’ en ‘het goddelijke’ in de muziek van zijn leermeester, inspirator,begunstiger en vriend. Maar Vermeulens eigen scheppend werk blijft (ook) verstoken van erkenning, ook van de zijde van Diepenbrock. Hun kunst- en cultuuridealen worden verstoord door de gruwelen van de oorlog. En in de liefde raken meester en leerling verstrikt in de liefde voor dezelfde vrouw. De dagelijkse werkelijkheid vormt het contrapunt van de bevlogen ideeën over de muziek en de liefde.
De titel verwijst naar het gedicht Im grossen Schweigen van Nietzche, dat Diepenbrock als basis voor een orkestlied wil gebruiken en over de strekking waarvan meester en leerling in één van hun vooroorlogse gesprekken van mening blijken te verschillen. Het grote zwijgen slaat ook op de laffe houding van Nederland ten aanzien van het Duitse Keizerrijk, door Diepenbrock met lede ogen aangezien, en door Vermeulen al of niet expliciet bekritiseerd in zijn oorlogsreportages in België. Een derde betekenis openbaart zich als Elsa uit haar beklemmende huwelijk stapt en haar hart volgt.
Bij Menkveld is geen opvallende verteller aanwezig, noch een felgekleurde visie op het verleden, zoals in de historische romans van bijvoorbeeld Vestdijk of Thomas Roosenboom. Zijn historische roman heeft vooral een documentair karakter. Zij wil de indruk wekken van betrouwbaarheid en levensechtheid. Zijn belangrijkste dramatische toevoeging aan de beschreven historische levens is het belichten van de existentiële beperkingen van het liefdesverlangen en het artistieke louteringsproces.
Erik Menkveld |
Erik Menkveld houdt het in zijn kunstroman rustig en beschaafd. Hij laat de worsteling van twee kunstenaars zien, en daarmee snijdt hij wezenlijke vragen aan over het artistieke proces, over de taak van de kunstenaar, van de muziek in de tijd van Diepenbrock, Vermeulen en Mengelberg. En daarmee impliciet toch ook over kunst in onze tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten