Ik zie de boom, geworteld op de voeten,
het jaar doorschrijden en het watervlak
der Prinsengracht. Ik zie het water groeten:
één grote glimlach, waar de zon in brak.
En toen ik haar op ingetogen benen
over de ronde rondebrug zag gaan,
liep er iets warms vanuit mijn borstkas heen
en keek ik dieper in mijn leeg bestaan.
Er blijven nu maar weinig dingen over:
water en zon, wat mist, verwelkend lover,
en, ergens in de droom daartegenover,
achter de hartstreek een verdwaalde pijn...
De pijn wordt groter, en het woord zó klein,
dat zij niet weten of zij samen zijn.
Toen in 1984 bij uitgeverij Van Oorschot de Verzamelde Gedichten van Gerard den Brabander verschenen (verzorgd door C. Bittremieux) waren de reacties gemengd. Den Brabander, was dat niet die dronkelap die altijd bij Eijlders op het Leidseplein rondhing? Goed, hij had ook wat gedichten geschreven, maar hadden die nu werkelijk zoveel waarde dat ze deze uitgave rechtvaardigden? Als om deze visie nog wat kracht bij te zetten, bevat het laatste deel van de uitgave veel van de gedichten die Den Brabander in het laatste stadium van zijn leven schreef op de achterkant van bierviltjes, op verzoek van klanten in ruil voor een rijksdaalder, zodat hij weer een borrel kon kopen.
Gerard den Brabander (pseudoniem van Jan Gerardus Jofriet, 1900-1968) was vermaard om zijn drankzucht. Jarenlang was hij werkzaam bij de posterijen, maar toen hij hijgend als een hond rondkroop op de afdeling met een postzegel op zijn voorhoofd geplakt, werd duidelijk dat het zo niet langer kon. In 1942 liep hij weg van huis en koos hij voor het bestaan van bohemien.
Den Brabander, de 'kleine slaaf van poëzie en taal', zette zich in zijn gedichten af tegen het leven van de benepen burgerman. Nu vinden wij dat misschien achterhaald, maar om hem werkelijk te begrijpen moeten we ons inbeelden hoe benepen de wereld in de jaren '30 was, een benepenheid die na de oorlogsjaren terugkeerde. Den Brabander ondernam dan ook weinig tot geen werkelijke pogingen van zijn alcoholisme af te komen. In 1967 werd hij opgenomen in de Jellinek-kliniek in Amsterdam, waar hij op 3 februari van het daaropvolgende jaar ten val kwam. Hij overleed een dag later. Gerard Reve doet in een van zijn brieven verslag van de begafenis. 'Als er in de hemel geen drank is, dan hoef ik er niet naartoe', zo zou Den Brabander ooit beweerd hebben. (De betreffende brief van Reve heb ik hier niet, dus ik geef het citaat zoals ik het mij herinner).
Vermaard is natuurlijk de passage uit Nader tot U van Reve, in de Brief door tranen uitgewist, waarin hij vertelt hoe de dichter Nico V. de 'oude bard' Gerard d.B. te logeren had: 'Het had Nico dagenlange voorbereidingen gekost om de bij vuur of open vlam vermoedelijk ontploffende dichtervorst uit Amsterdam mee te voeren, waar d.B. eindelijk, op de zoveelste overeengekomen dag, waarempel niet naar Café E. was gegaan, maar in zijn etagewoning reeds des morgens om zeven uur bovenaan de trap-die hij niet afdurfde-was gaan zitten, hoewel Nico pas om twee uur smiddags zou komen. Het transport was geen gemakkelijk karwei geweest, en had tot diep in de avond geduurd, omdat bij elke wisseling van paarden, in Alkmaar zowel als in Den Oever en Bolsward, één of twee maal een dubbele oude in een cola genuttigd moest worden. De literkruik drank, die kafeehouder E. bovendien voor onderweg had meegegeven, was in de bus naar Bolsward al leeggeraakt en, onder gebrul en gejuich, met hoofd uit het portier, uit de Bolswarder taxi de nacht ingeslingerd. De volgende dag konden bezoekers van Nico zijn zomerwoning de oude, moegeklonken zanger, rafelig als een zelfs voor de slacht te oud geworden hoen, in een leunstoel in de woonkamer zien zitten, waar hij afwisselend probeerde ons plaatstelijk advertentieblad te ontcijferen en een sigaret te rollen, wat geen van beide lukte, want hij zag veel te dubbel, of soms zelfs alles op zijn kop, en zijn handen waren te gezwollen om verfijnde bewegingen mogelijk te maken. Zo was de eerste droge dag verlopen. Na vijf dagen op sap en melk kon hij al enigszins duidelijk zien, zich door het huis bewegen en samenhangende mededelingen doen, terwijl zijn oogleden al veel minder etterden. Zijn voeten echter waren nog steeds lelijk opgezet.'
Ondanks zijn alcoholisme en de daaruit voortvloeiende legende toont Gerard den Brabander in zijn beste gedichten dat hij wel zeker een dichter van formaat was. Herfstmiddag aan de Prinsengracht is daar een mooi voorbeeld van. Den Brabander is één keer in zijn leven naar het buitenland geweest, toen hij op kosten van uitgever Van Oorschot naar Parijs kon (we danken er de mooie reeks Parijse Sonetten aan), maar verder zijn er weinig andere dichters die zozeer verbonden zijn met Amsterdam, ook al was Den Haag zijn geboortestad. Het is daarom terecht de dichter te eren met een gedicht waarin hij de pracht van de stad bezingt, op de hem typerende, licht archaïsche wijze. Het mooie beeld van de herfstmiddag aan de Prinsengracht, twijfel aan het lege bestaan en zijn rol als dichter, het zijn allemaal typische trekken van de poëzie van Den Brabander. Op zijn slechtste momenten niet meer dan een bezopen rijmelaar, maar vooral door zijn werk uit de late jaren '40 en de jaren '50 een dichter waar we trots op mogen zijn.
Kees Bakhuyzen
Laat ik nu altijd hebben gedacht dat Gerard den Brabander een heteroniem van Gerrit den Braber was. Die lustte ook een kelkje of wat en kon leuk dichten.
BeantwoordenVerwijderenFijn stukje, en terecht.
BeantwoordenVerwijderenGerard Reve in 1985 in NRC Handelsblad over Gerard den Brabander:
BeantwoordenVerwijderenGeen Intellektuelenpoezie:
(...)"Uw recensent verwijt hem: 'Hij verzon niet genoeg - geen ideeen, geen gelijkenissen, geen personages. Hij miste een uitgesproken verbeeldingswereld.' Het eerste is waar, het tweede niet, en hoe zoude het anders kunnen? Een kunstenaar verzint namelijk niets: dat is het werk van pseudo-kunstenaars en intellectuelen, die hun 'zgn.' mythen, symboliek, allegorie, personages, etc., uit handboeken moeten opdiepen. Ik heb Den Brabander gekend; en ik besefte al spoedig dat hij voor zijn werk leefde. Dat werk is ongelijk in trefzekerheid, maar 'maskers' kent het niet. Het is nergens vals, doch overal authentiek: hij was wat hij schreef, en hij schreef die hij was. Zo behoort het ook te zijn, al ziet men dat tegenwoordig meestal anders.
Men dient een kunstenaar te beoordelen naar zijn hoogtepunten, want daartoe heeft hij bewezen in staat te zijn. Den Brabander heeft zijn gehele leven naar die hoogtepunten toe geworsteld, en in die hoogtepunten overtreft hij zo goed als alle andere Nederlandse dichters van deze eeuw. Ik vraag mij af, of Poll, uit 'De Holle Man', dit gedicht gelezen heeft, dat heel Den Brabanders tragisch dichterschap volmaakt samenvat:
Ik, kleine slaaf van poezie en taal,
mij was ter borst de eerste melk al schraal.
Zó droef, zó dun klonk 't moedermonds verhaal,
waar het kanon in doorklonk van Transvaal,
en zó vol tranen was het kleine lied
van bruut verraad en simpel boers verdriet,
dat, wat mij voedde, woord en melk en brood,
dit al doortrokken was van dood en dood.
(...)
Er is iets aan de hand met de gedichten van Den Brabander, waar ik niets aan kan doen, waar niemand iets aan kan doen, en hoe het komt weet ik ook al niet. Maar zij het door Gods genade, of anderszins: het werk van Den Brabander is geen intellectuelenpoezie. In zijn gehele werk is hij een dichter, en een groot dichter."
Bij de geboorte van zijn eerste kleindochter schreef Gerard den Brabander een gedicht.
BeantwoordenVerwijderenRana, mijn kleinste kleine
Je kleine lach op wankelende benen, een simple veldbloem, wieglend op haar steel.
O madelief, ik stond al op verstenen: in jou neem ik weer aan het leven deel.
Je lacht, je wiegelt, en je maakt grimassen: je tuimelt met je benen naar omhoog.
Je plast op onze zwart-geklede jassen en aan de hemel staat een regenboog.
Op 24 Februari is zijn kleindochter Rana Rosita Jofriet overleden. Op dinsdag 2 Maart wordt ze te rustte gelegd bij haar Opa en Oma op Zorgvlied
wanneer is Rana Rosita overleden en wie was de moeder van Rana Rosita?
Verwijderenwanneer is Rana Rosita overleden en wie was de moeder?
VerwijderenBeste Joanne, ik heb de indruk dat je Rana persoonlijk gekend hebt. Zo ja, mag ik dan nader contact met je ivm mijn werk aan een biografie van Halbo C. Kool, bij wie Rana haar eerste jaren in huis heeft gewoond?
VerwijderenDeze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenVolgens Mies Bouhuys (Het is maar tien uur sporen naar Berlijn: Mies Bouhuys over Ed. Hoornik, met een keuze uit zijn werk [Amsterdam 1985], p. 144) was Den Brabander een van de weinigen van zijn generatie die de zestig haalde. Den Brabander was jarenlang loketbeamte bij de posterijen. ‘Op een gegeven moment werd hij zo dol van al die pakketjes die hij moest zegelen en afstempelen, dat hij een postzegel op zijn voorhoofd plakte, daar een stempel op zette en aldus gillend en armzwaaiend door het postkantoor begon te hollen. Diezelfde anecdote vindt men, bij de Russische omstandigheden aangepast, in Maurits Dekkers Waarom ik niet krankzinnig ben (1929). Wie imiteerde nu wie: vond Dekker het optreden van Den Brabander zo mooi dat hij dit in zijn boek heeft opgenomen, of liet Den Brabander zich bij zijn revolte inspireren door de fantasie van zijn vriend de schrijver?’ Hans van Straten, De omgevallen boekenkast (Amsterdam 1987), p. 261.
BeantwoordenVerwijderenIk schrijf biografie van Maurits Dekker.
Overigens is het afgebeelde schilderij een portret uit 1964 door Freek van den Berg (1918-2000), door GdB zelf aangeduid als 'mijn schilder-biograaf'.
BeantwoordenVerwijderenVoor de liefhebbers: (deel van een) briefwisseling tussen Gerard den Brabander en Cornelia Brinkman (1939): http://corneliabrinkman.nl/Brabander.htm
BeantwoordenVerwijderenik heb nog 2 tekeningen gevonden voor gerard den brabander voor zijn 60 ste verjaardag
BeantwoordenVerwijderen