Gedachten onder de Kerstboom

Rudy Kousbroek (1929-2010)

Het specifieke van geloof, zo heb ik wel vaker betoogd, is dat gelovigen vinden dat zij wel het recht hebben andere mensen de morele les te lezen (en zo mogelijk de wet voor te schrijven), maar menen zelf te mogen worden gevrijwaard van kritiek: zij denken dat religieuze opvattingen iets speciaals hebben dat hun het recht geeft dat te eisen; tegenspraak 'kwetst hun diepste gevoelens'.

Het lijkt of

Willem Jan Otten, in zijn op Kerstavond 1996 verschenen beschouwing over geloof, zich ten doel had gesteld dit in practijk te brengen: enerzijds leest hij de morele les, en anderzijds doet hij verontwaardigd over de kritiek op het geloof - waarbij vooral zijn verongelijkte toon aan mijn adres voor mij een verrassing was.

Een verrassing in de eerste plaats omdat ik bepaalde morele preoccupaties, over Euthanasie bijvoorbeeld, grossso modo met hem deel, terwijl hij mij op gratuite wijze indeelt bij zijn tegenstanders, blijkbaar aannemend, net als de Christenen, dat alleen gelovigen morele problemen kunnen onderkennen.

Maar wat mij ook verbaasde wat dat hij blijkbaar denkt dat wat hij noemt 'het weerleggen van dogmatici' bedreven wordt om 'het juiste standpunt deelachtig te worden'. Ik ken letterlijk geen verstandig mens die een dergelijke illusie koestert. Waar het zoals Otten natuurlijk heel goed weet wel om gaat, en waar hij angstvallig met geen woord over spreekt, is verzet tegen de opvattingen van mensen bekleed met kerkelijk gezag, aan wie gelovigen menen gehoorzaamheid verschuldigd te zijn; bijvoorbeeld de opvattingen van de Paus over geboortebeperking, en meer in het algemeen de verantwoordelijkheid van de Kerk inzake overbevolking. Hoe kan iemand schrijven over verzet tegen dogmatici zonder dit onderwerp te noemen?

Voor het overige bepaalt Otten zich tot het worstelen met gekunstelde diepzinnigheden. Zijn ontdekking voor eigen gebruik van de Erfzonde ('het leerstuk der Erfzonde dat zo veel voor mij betekent') en vooral van de Golfoorlog ('een dader worden in de Golfoorlog') zijn pijnlijk om te lezen. Otten heeft zich weliswaar nog niet 'aan geloven overgegeven', zoals hij het formuleert, de schijnheiligheid ervan heeft hij al aardig onder de knie.

Wonderbaarlijk daarbij is dat hij zijn revolutionnaire ontdekking, dat er in de Golfoorlog echt bloed van echte mensen vloeide, niet aan rationeel nadenken toeschrijft en zijn aanvankelijke blindheid ervoor niet aan een religieuze indeling in goed en kwaad: nee, zo dachten we misschien vroeger, maar nu niet meer. Het mallotigste is dat hij het als een soort generatiekloof voor wil stellen. Hij spreekt uit naam van een nieuwe generatie: tegenwoordige jongeren belijden dat bijna allemaal zo, die gevoelens over de Golfoorlog, die spirituel instelling; ouderen hebben dat niet. Hij beschrijft hoe hij bewondering placht te hebben voor 'de polemmische, altijd maar weerleggende houding van Brandt Corstius en Kousbroek, als was het een heuse levenshouding', maar nu is hem dat 'ongemerkt, maar onherroepelijk even vreemd geworden als een etiquetteboek uit de jaren vijftig'.

Het had dus niets met rationeel scepticisme, met een 'heuse levenshouding' te maken, het was en is gewoon een kwestie van etiquette. Dat zeg ik niet, hij zegt het zelf: te gefascineerd door zichzelf om dat door te hebben, te naïef om het te verbergen, zoals in de Belgenmop waarin iemand die van verkrachting verdacht wordt in een rij mannen wordt gezet om door het slachtoffer geïdentificeerd te worden; zodra zij binnenkomt roept hij: dat is ze, dat is ze!

Geloven of niet geloven, het is voor Willen Jan Otten inderdaad, waarachtig, echt, een modekwestie; de tegenwoordige jongeren dragen ook hun haar anders. Vroeger geloofde hij niet omdat hij dacht dat 't zo hoorde, maar nu is er een nieuw etiquetteboek en daarom is het  hem nu 'vreemd geworden'.

Hoe moet je zo iemand duidelijk maken dat het ook vroeger geen kwestie van mode was? Dat niet geloven wel degelijk een 'heuse levenshouding' is, maar in tegenstelling tot geloven een die niets te bieden heeft. Geen verlossing, geen eeuwige zaligheid, geen troost in het uur van je dood. Geen opwindende dingen als gedroomd daderschap in de Golfoorlog of participatie in de Erfzonde, geen stemmige praat over 'het gebed'. Geen 'wak in het lijden', geen prestige, geen antwoord op alles.

Vooral dat laatste: Otten heeft niet door dat dat iets is waarin niet geloven op een essentiële manier verschilt van welk geloof dan ook: het mist die karakteristieke pretentie een antwoord op alle problemen te hebben. Het geloof heeft dat wel. Voor de Kerk bestaan wel mysteriën, maar geen open vragen. Zij heeft op alles een antwoord, net als het Communisme (dat is dan ook een geloof). In datzelfde Kerstnummer schreef Koos van Zomeren: 'De Partij gaf betekenis aan heel je doen en laten. De Partij gaf richting, ze had antwoord op alle vragen.'

Nog één ding waar ik iets over wil zeggen: 'Kousbroek wil niet het geloof onderzoeken,' schrijft Otten, 'maar er alleen van bespotten wat je er niet van begrijpt.' Een onwaardige vorm van demagogie, dat is wat jagers en New Agers zeggen wanneer ze belachelijk worden gemaakt. Niet onbegrip, maar juist het doorzien van geloof is wat de lachlust opwekt. Het toeval wil dat Laura Starink, in alweer datzelfde Kerstnummer, over het optreden van deze spotlust schreef, hier met betrekking tot de offciële staatsreligie; het was duidelijk dat je door had gekregen hoe de vork in de steel zat 'als je de grappen begon te begrijpen, ja als je zelf ook eens een kwinkslag wist te maken'.

Wat mij van Ottens plechtige Kerstartikel het meest opviel was weer die plaatijzeren humorloosheid, die altijd op zo'n opvallende manier alle vormen van geloof kenmerkt. Je denkt met weemoed aan de ideeën van Multatuli (138, 188... het zou verplichte lectuur op de scholen moeten zijn). Gebrek aan humor is wat in staat stelt zo'n plechtige en gekunstelde toon aan te slaan: een beetje aangeboren spotlust is al voldoende om zulke taal in de kiem te smoren.

Ik schreef aangeboren, maar dat moet natuurlijk zijn: aangeleerd. Het is ook een literaire traditie. Sinds eeuwen heeft de godsdienst de spotlust van schrijvers opgewekt: de traditie van Voltaire en Swift, van Schopenhauer, Heine en Multatuli, tot in onze tijd filmers als Buňuel, schrijvers als Karel van het Reve, J.P. Guépin, Jaap van Heerden, Hugo Brandt Corstius, Maarten 't Hart, Hans Ree. Ik heb ook het geheime vermoeden dat dit even zovele tegenstanders zijn van de ravages die de barbaarse gelovigen in Bijbel- en Psalmvertalingen aanrichten.

Het is waar dat ik vroeger ook Otten heb aangezien voor een geestverwant, met wie ik bepaalde bewonderingen deelde, zoals voor de dichter Leopold; maar hij is meer en meer de kant van de duistere en humorloze hocus pocus uitgegaan. Kom terug. W.J., het is niet een verschil tussen generaties maar iets anders; herinner je Leopolds gedicht:

Christenen, Joden, Parsen, Moslemin,
zij dolen allen; voor wie toe wil zien,
vervalt de gansche menscheid slechts in tweeën,
twee soorten enkel worden er ontdekt:
intelligente menschen zonder vroomheid
en vrome menschen zonder intellect.

Uit: Hoger honing - Rudy Kousbroek
pag. 89-93
Meulenhoff Amsterdam

Bestellen?

3 opmerkingen:

  1. Als Kousbroek ter sprake komt, laat ik nooit de gelegenheid voorbij gaan om mijn favoriete passage bij hem te citeren en wel uit het boek “Einsteins Poppenhuis” (p.106.) Daar citeert Kousbroek op zijn beurt uit een rapport uit begin jaren 1980 van een Mensenrechten-organisatie:

    “Dagelijks worden honderden jonge Arabische vrouwen verbrand, onthoofd, vergiftigd of de keel afgesneden. Ze worden gedood door hun vader of een oudere broer, door een neef of een huurmoordenaar. Ze worden bestraft op beschuldiging van seksuele relaties buiten het huwelijk, of slechts op verdenking daarvan. Ze moeten sterven krachtens een oude code die familie eer moet beschermen. Dit kreeg de werkgroep over slavernij van de Verenigde Naties gisteren in Genève te horen van een vertegenwoordiger van Terre des Hommes. De werkgroep kreeg tegelijkertijd een gedetailleerd rapport met talloze getuigenissen over de vervolging van jonge vrouwen en meisjes in Arabische landen ‘in naam van de eer’.”

    Martien Pennings

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Typisch Pennings, om zich te verlekkeren aan verhaaltjes over Arabische vrouwen die worden verbrand en gekeeld.

    En dat op eerste Kerstdag.

    Masturbeer je daar trouwens ook nog bij, opa Martien? Of doe je dat alleen op je eigen stukken?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Typisch Tjerk.
    Het puberale kopkaas-rukkertje van gristelijke huize dat zich nu opgeilt aan het gesnuffel aan de islamitische schaamlap.

    BeantwoordenVerwijderen