Humor

Door Dick Gilsing

“Prachtig en je ziet ze helemaal niet zitten”, zegt Herman van Beter Horen in de nieuwste versie van de reclamespot van deze hoorspecialist. De gelukkige is Ruud Gullit die zich heeft aangediend (‘U kunt binnenlopen zonder afspraak’) met hoorproblemen. Dat wil zeggen: hij kan de mensen tijdens wedstrijdbesprekingen steeds minder goed verstaan. Het ‘begrip ‘verstaan’ is in deze context geen gelukkige keuze van reclamebureau N=5. Natuurlijk kan Gullit de spelers van Terek Grozny in Tsjetsjenië minder goed verstaan dan die van de club waarvan hij daarvoor trainer was (Los Angeles). Haha. Het feit dat Gullit nu voor de omstreden Ramzan Kadirov werkt, heeft al genoeg grappen gegenereerd en Gullit het nodige commentaar in de media opgeleverd. En wat doet iemand die dan nu anderhalf miljoen op jaarbasis verdient ook nog in een spotje van Beter Horen? De grap in het reclame-item is gebaseerd op het contrast tussen de oude en de jonge Gullit. Dit verschil wordt niet uitgelegd. We zien het. In het spotje van Beter Horen waarin Suarez figureerde was de grap gestoeld op de woorden bank en kaartje die in de voetbalwereld iets anders betekenen dan in de winkelruimte van de hoorspecialist. Bank en kaartje werden ook in beeld gebracht maar de grap bleef eigenlijk te veel in deze woordspeling hangen. De act van Gullit is leuker. Zijn haar is gemillimeterd als hij binnenkomt met zijn probleem. Herman biedt hem ter oplossing een hoortoestelletje aan om de ‘hoorleeftijd te verlagen’. En hij belooft Gullit dat hij weer zal horen als een jonge vent. In het volgende shot zien we – vanuit het perspectief van Herman - de trainer (nog steeds in diezelfde winkelruimte) staan met lange dreadlocks en een snor (zoals iedereen hem kent als voetballer). Zo zie je dat hoortoestelletje inderdaad helemaal niet zitten. Met uitgestreken gezicht (voor zover we dat nog kunnen zien) bedankt trainer Gullit de hoorspecialist Herman en hij verlaat de zaak, nagekeken door Herman. Waarna de pay-off volgt.

Humor is de laatste tien jaar een steeds meer gebruikt verleidingsmiddel in de


reclamewereld geworden. Tal van reclamespotjes zijn erop gebaseerd. En bij de jaarlijkse toekenning van de publieksprijs voor het beste reclamespotje, de Gouden Loeki, scoort humor hoog. In de spot van Dommelsch bier (de Archeoloog – Gouden Loeki 2000) wordt de vraag hoe het zou komen dat de tanden in de gevonden schedels iets merkwaardi gs te zien geven, prachtig ingelost. Wat je doet (glim)lachen. Ook de andere bieren (Amstel/ klussen GL 2003 en Heineken/ gillen en schreeuwen GL 2009)kiezen in hun reclamespots voor humor. Evenals Centraal beheer/Even Apeldoorn bellen: Gouden Loeki in 2001, 2004 en 2006. De slogan Even Apeldoorn bellen verschijnt in beeld op het moment dat een risicovolle situatie totaal uit de hand dreigt te lopen. Om die uitgebeelde situatie moeten we steevast lachen.

In zijn net verschenen boek Waarom wij lachen. Over de grap, de spot en de oorsprong van humor wijdt Anton C. Zijderveld geen woord aan de reclamespot. Hij bespreekt wel humoristische genres als ‘verschillende humorspelen’, nonsensrijmen, parodie en satire en vormen van ironie, sarcasme en cynisme, maar hij gaat niet erg diep op komische genres in. Als grond voor elke vorm van humor wijst hij het spelen met vaste betekenissen, waarden en normen in allerlei verschillende contexten aan. Het doorbreken van taboes doet ons lachen. Taboes veranderen, zoals iedereen weet, in de loop van de tijd. En taboes verschillen per cultuur. Zijderveld spreekt in dit geval van ‘etnische humor’. Wenen was voor de Tweede Wereldoorlog de thuishaven van alle Joodse humor, waarin alleen Joden grappen over Joden konden maken. Inmiddels kan Hans Teeuwen in één van zijn shows weer alles in de war gooien en ontregelen met zijn ‘incorrecte’ opmerking: “De mensen praten over Joden en zo, maar de Duitsers waren ook geen lieverds, hoor!” Zijderveld vergelijkt de etnische humor van Joden met de humor van ‘Nederlanders met een koppelteken’, waarin cabaretier Najib Amhali grappen over Marokkanen kan maken, waaraan Theo Maassen zich (nog) niet moet wagen. Humor als sociologisch verschijnsel. Daarover vooral gaat het boek van Zijderveld, waarvan de kaft in zijn geheel getooid is met een detail uit het schilderij L’intrigue van James Ensor.

In zijn handige praktijkboek De verborgen schrijver (2003 – in 2009 opnieuw uitgebracht als Schrijven voor film, toneel en televisie, deel 23 van De Schrijfbibliotheek) geeft Ger Beukenkamp de (komische) dramagenres een plaats op ‘de schaal van het lijden’: melodrama, drama komedie, klucht. In melodrama is het lijden 100 %, totaal. Er is geen ruimte voor relativering. De emotie is sterker dan de wil of het verstand. De hoofdpersoon kan de wereld niet aan. 100 % melo zou onverdraaglijk zijn. Maar er zijn wel films die enigszins in de buurt komen, bv Braking the waves van Lars von Trier (1996). In drama is het lijden gedeeltelijk. De hoofdpersoon gaat het gevecht met de emoties aan. Met verstand en wil probeert hij/zij het van deze te winnen. In comedy is het lijden van een hoofdpersonage (het gaat hier vaak om meer dan één personage: gezin, vriendengroep, studentenhuis, kantoor) gering. Alle kenmerken van de comedy zijn terug te voeren op trucs om het lijden weg te drukken, sterk te reduceren. Vergelijk bijvoorbeeld een romantisch drama als Casablanca of Titanic met een romantische komedie als Four weddings and a funeral en The kids are all right (2010). Good Bye! Lenin en Das Leben der anderen gaan beide over de ondergang van de DDR. De eerste bevindt zich op ‘de schaal van het lijden’ duidelijk rechts van de tweede. In de klucht (ook wel ‘farce’ of ‘slapstick’) is het lijden vrijwel afwezig. Wat er in een klucht gebeurt, kan net zo erg zijn als in een melodrama. Maar in een klucht is er geen aandacht voor het lijden. In de farce Blackadder sterft de geliefde met kind en al in het kraambed en de minnaar roept: “Volgende keer beter, schat”.

De studie die nog altijd het beste inzicht geeft in de werking van komische procédés, is Konstanten in de komedie. Een onderzoek naar komische werking en ervaring, de dissertatie van Hans van den Bergh (1972). Helaas nooit in een handelseditie verschenen maar nog altijd actueel. Het essayistische werk van Zijderveld voegt daaraan eigenlijk niets wezenlijks toe. Van den Bergh onderscheidt zeven komische procédés, die ervoor zorgen dat we om een tekst of handeling lachen (in het theater of de bioscoop). In de Middeleeuwen lachte het publiek om kluchten waarin een bazige vrouw haar sullige man openlijk bedriegt. Passolini geeft daarvan een prachtig voorbeeld in zijn verfilming van de Canterbury Tales (1972). In die kluchten wordt een inbreuk gemaakt op de maatstaven van het publiek, dat de eigen maatstaven bevestigt door om de inbreuk te lachen. Verwant hieraan is de ,ook door Zijderveld genoemde, taboeverbreking. De freudiaanse verklaring hiervan is dat we zo een remming tijdelijk kunnen opheffen en de vrijgekomen energie omzetten in lachen. Een prachtig voorbeeld toont ons de scѐne in Harry met Sally, waarin de laatste ten overstaan van de eerste in een openbare eetgelegenheid een orgasme faket. De scѐne wordt afgemaakt met de ‘uitsmijter’ van een oudere dame die tegen de ober zegt, terwijl ze op het half opgegeten broodje van Sally wijst : “Doet u mij ook maar zo’n broodje”. Het is duidelijk dat dezelfde scѐne in het appartement van Sally niet gewerkt zou hebben. Een derde procédé is dat van de mechanisering. We lachen om mensen en situaties die worden voorgesteld als mechanisch, voorgeprogrammeerd. We lachen de beklemming die dat geeft weg. Modern Times (1934) van Chaplin is een schoolvoorbeeld daarvan. Ook de komische technieken van Monsieur Hulot en Mr. Bean zijn erop gebaseerd, evenals die van talloze andere komieken en clowns. De rol van Dustin Hoffman in Rainman(1988) krijgt op deze manier ook iets komisch’. Herkenning kan het komische van een situatie versterken. Zo kunnen verliefde personages op de lachspieren werken, omdat we ze herkennen in wat ze doen: dezelfde boeken gaan lezen als de aanbedene (ook al interesseren ze je geen moer), reizen om vanuit verschillende oorden de vermeende geliefde een kaartje te kunnen sturen. Cyrano de Bergerac is zo’n komische geliefde. En (opnieuw) Dustin Hoffman veroorzaakt hilarische situaties, wanneer hij in de film Tootsy (1982) in een travestierol verliefd wordt op een medespeelster in dezelfde tv-soap. Contrast werkt vaak komisch, en des te meer wanneer van twee contrasterende elementen er één belangrijker, zwaarder, verhevener is dan de ander. In één van zijn komedies laat Alan Ackbourn een oud, chique, frêle dametje ‘Fighting Mack’, kampioen in het zwaargewicht, knock out slaan. Veel komische duo’s zijn gebaseerd op een (fysiek) contrast, zoals De Dikke en De Dunne en Mini en Maxi. De laatste twee speelden een paar jaar geleden op een grandioze manier de twee (komische) mannen in Wachten op Godot van Samuel Beckett. Papiermans en Knuppelmans in het toneelstuk Graniet (1982)van Alex van Warmerdam. De Brooklyn-neger en de Oostduitse taxichauffeur in de film Night on Earth (1991) van Jim Jarmusch. En natuurlijk Ruud Gullit de oude en Ruud Gullit de jonge in genoemde reclame spot. Ook de winnende Heineken spot in 2009 was gebaseerd op een herkenbaar contrast: gillende meiden bij het zien van een kast als een kamer, gevuld met zoveel schoenen en kleding om aan te doen, en vervolgens schreeuwende jongens bij het zien van zoveel Heineken bier om direct te consumeren. In de reclamespot Archeologie (2000) zagen we al hoe voorpret in korte tijd wordt ingelost. Vaak gaat die voorpret gepaard met dramatische ironie (de kijker weet meer dan de personages). Dat is in Archeologie in feite ook zo. In Tootsy wordt dit gegeven over een groot gedeelte van de film uitgespannen (wij weten voortdurend dat Hoffman in zijn rol van Tootsy verliefd is maar de aanbedene weet dat niet). Aan het slot wordt de voorpret ingelost, wanneer de verliefdheid van Hoffman het wint van zijn wil om in een vrouwenrol een smak geld te verdienen.

En dan hebben we het nog niet gehad over John Cleese- Monty Pyton – Fawlty Towers. In een film als Monthy Python’s Life of Brian (1979) komen alle komische procédés in vol ornaat voorbij. En natuurlijk trapte de film op heel wat zere tenen. In Ierland en Noorwegen werd de vertoning verboden. In Italië werd deze parodie op het leven van Jesus (en nog heel wat andere zaken) in 1990 pas voor het eerst in roulatie gebracht. John Cleese kennen we vooral van de serie Fawlty Towers, waarin hij de hoteleigenaar Basil Fawlty speelt. Deze comedy werd eind jaren zeventig door de BBC uitgezonden, maar wordt tot op heden in heel wat landen herhaald en herhaald. John Cleese speelde de figuur van Bais Fawlty ook in een reclamespot van de toenmalige Postgiro. Daarin vroeg hij naar de bekendheid van de Postgiro: “Do you use Giroblauw?” De voorbijgangers hadden daar nog nooit van gehoord. John Cleese bewoog hen er dan toe – desnoods met geweld – om te zeggen dat giroblauw geweldig was. “There you have it: Giroblauw, absolutely wonderful”. Meesterlijke reclame uit lang vervlogen tijden. Toen Ruud Gullit nog een zeer jonge ‘hoorleeftijd’ had.

1 opmerking:

  1. Ter aanvulling: Anton C. Zijderveld is vanavond te gast bij obalive (Holman) en spreekt daar over zijn boek: ‘Waarom wij lachen. Over de grap, de spot en de oorsprong van humor'.

    Meer info:

    Anton Zijderveld over het effect van humor

    BeantwoordenVerwijderen