Brief aan Nico Dijkshoorn

Beste Meneer Dijkshoorn, 

Het is niet gepast om een brief met 'ik' te beginnen. Daarom was dit mijn eerste zin. Omdat ik u niet zomaar met de voornaam durf aan te spreken, gebruik ik het formele 'meneer'. Zo, de kop is eraf. Nu de rest nog. Ik heb uw brieven in Verder alles goed nog eens allemaal gelezen. En dat beviel me goed. De
eerste keer las ik ze op een veerpont. Nu weet iedereen, dat je op zo'n boot heerlijk kunt vertoeven, onderwijl een boekje van niet al te grote omvang lezend. In de eerste lentezon bijvoorbeeld. Maar er zijn niet veel veerponten in Nederland die er langer dan tien a vijftien minuten over doen om de overkant te bereiken. Die naar de Waddeneilanden uitgezonderd natuurlijk. En dan is er nog zo'n hele mooie van Vlissingen naar Zeeuws-Vlaanderen. Reisduur: zesentwintig minuten. Nu zat ik afgelopen zondag wel toevallig met dat boekje van uw collega in de trein, maar die voerde me niet naar Den Helder, Vlissingen of Harlingen. Waarheen ik wel reisde, doet er op dit moment niet zoveel toe. Ik kon dat boekje van uw collega overigens helemaal niet lezen. Zo stampvol was het in mijn wagon. Met alle mobiel verkeer van dien. Maar goed. Die veerpont waarop ik uw essay las, deed er negen minuten over. Niet veel voor het lezen van tweeënzestig bladzijden brieven. Dat was dus – eerlijk gezegd – meer scannen dan lezen, waarbij mijn ogen ook nog eens bleven haken aan die ene brief voor meneer Westbroek. Aan de overkant aangekomen stopte ik uw brieven ergens weg. En door allerlei omstandigheden bleven ze daar verder ongelezen zitten.

Schande dus – ik beken het om mijn stukje over de boekenweek op deze site juist met deze brief aan Westbroek te openen, terwijl er in uw essay zoveel staat wat veel mooier en ontroerender is dan die schimpscheut aan het adres van die zanger. Nu doe ik weer lelijk over die brief aan Westbroek, maar dat bedoel ik niet zo. Het is maar een onbenullige woordspeling, omdat niet u maar meneer Scheut de schrijver is van al die brieven. Waaronder dus hele mooie, hele ontroerende ook. Bijvoorbeeld die aan de dochter. En hele komische. Dat zijn ze eigenlijk allemaal. Ik ontdekte dat, toen ik gisteren in Hotel Waalzicht in Nijmegen logeerde en uw brieven weer ontdekte in de binnenzak van mijn jas. Ik moet erbij zeggen: dat hotel was niet mijn keuze. Ik keek daar ook helemaal niet uit over De Waal, omdat er alleen nog een kamer voor mij aan de achterkant restte, waar een verontrustend schilderij boven het bed hing. U, of moet ik zeggen meneer Scheut, kent ze. Die schilderijen boven het bed in een hotelkamer. Dat merkte ik, toen ik in dat hotel zonder uitzicht uw brieven herlas. Het schilderij boven mijn bed in Waalzicht stelde een dode kip voor. Opgehangen aan een hanenbalk of zoiets. Het leek alsof iemand had geprobeerd om Soutine na te schilderen. Nou, dan weet u het wel, want Soutine is niet na te schilderen. Enfin, daar onder die dode kip las ik uw brieven nogmaals. En nu goed.

Toen ik op pagina zeventien was, realiseerde ik me al hoe dom ik was geweest om mijn stukje over de boekenweek op deze site zo ondoordacht te beginnen. Want ik vermaakte me kostelijk met Verder alles goed. De kamer was vies en vochtig, maar ik voelde dat helemaal niet meer toen ik eenmaal aan het lezen was. Ik deed er ook extra lekker lang over. Zo viel ik na pagina tweeënzestig heerlijk in een diepe slaap. Dank u wel!

Verder niets dan goeds,

Dick Gilsing

3 opmerkingen: