onderzoeken naar studenten uit arbeidersgezinnen. Ook toen al had de medische stand ‘de neiging zichzelf te klonen’, zoals Abma dat noemt. In zijn promotie-onderzoek Doorzetters (2010) toont Mick Matthys aan, dat de integratie van arbeiderskinderen in het voor hen nieuwe universitaire milieu een dubbelzinnige ervaring is/was. Op het werk, en zeker in medische specialisaties, gaat het namelijk niet alleen om professionele competenties maar ook om netwerken en de juiste culturele codes. De codes van ‘ons soort mensen’ wel te verstaan.
W.F. Hermans zei ooit: “Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs.” De romans Extra tijd (2012) van Anton Dautzenberg en Het Gym (2011) van Karin Amatmoekrim gaan beide over sociale stijging en het verschil in codes tussen OSM (‘ons soort mensen’) van de eigen groep en OSM van de andere groep.
Anton Dautzenberg geeft in zijn autobiografische roman een beeld van een Zuid Limburgs arbeidersgezin. De spagettiwestern is er de hoogste vorm van cultuur en alles draait om Roda JC. De hoofdpersoon Marcel Meulenberg vertoont overeenkomsten met de auteur: hij schrijft gedichten en hij heeft een universitaire studie genoten. De ouders van hoofdpersoon Marcel Meulenberg hebben geen opleiding gedaan. Zijn vader werkte vanaf zijn vijftiende in de fabrieken van Philips, zijn opa’s ploeterden onder de grond, in de mijnen. Over Marcel schrijft Dautzenberg: “Een studentje. In een arbeidersmilieu is dat geen compliment. Je bent een bedreiging, je maakt dat sluimerende minderwaardigheidsgevoel wakker. (…) Hard werken en voetbal, dat waren de levenslessen die Marcel als kind van zijn vader kreeg en waarmee hij aandacht kon genereren.” En over zijn studietijd: “Tegen het doctoraal zag hij op. De sociale codes die daarbij hoorden, boezemden hem angst in. De dubbele agenda’s, de ongeschreven regels – hij kon er niet aan wennen. Voor het eerst werd hij met zijn arbeiderskomaf geconfronteerd en had hij er geen antwoord op.” Maar terug kan hij ook niet meer: “Marcel ergerde zich kapot aan de oerwoudgeluiden die vanaf de tribunes klonken wanneer Meijer aan de bal was. Het deed hem voor het eerst serieus twijfelen aan zijn liefde voor de sport. Een twijfel die daarna niet meer verdween. De vernielingen, de vechtpartijen, de antisemitische leuzen. Een sport die zoveel dommigheid aantrekt, kan die deugen? “ En in de collegezalen voelt hij dan weer de mal waarin hij daar moet passen. Hij pendelt tussen de serviele dienstbaarheid van de onderklasse van zijn jeugd en de arrogante kapsels en zelfverzekerde Lacoste-sweaters op de universiteit. “Waarom was hij economie gaan studeren? Als hij eerlijk was, moest hij toegeven dat hij zijn familie wilde laten stijgen op de sociale ladder. Dat verdienden ze.”
Een dergelijke observatie sluit aardig aan bij de studie van Matthys, waarin een respondent (een arts) opmerkt dat hij niet past in de codes van ‘ons soort mensen’: “Ze hebben wel respect voor mij maar ik hoor er niet bij, en dat wordt me heel subtiel duidelijk gemaakt. (…) Ze zijn niet vijandig, integendeel, ze hebben een soort welwillende beminnelijke houding waarin een spoor van superioriteit zit.“ Daar voel je je dus niet gemakkelijk bij.
Karin Amatmoekrim beschrijft in haar autobiografische roman Het gym iets soortgelijks, maar dan over een twaalfjarig Surinaams meisje dat naar het gymnasium gaat. De schrijfster zelf is ook opgegroeid in een ‘gribusbuurt’, in IJmuiden, ging naar het gymnasium en deed daarna een universitaire studie. Haar roman beschrijft alleen de brugklasperiode, waarin hoofdpersoon Sandra Spalburg eveneens tussen de wal en het schip van OSM valt. Buurtgenoten kladderen op de muur van haar flat kreten als “nepkakker” en “stuudje ga terug naar je eigen land” en bij klasgenootjes wordt ze ontvangen met teksten als “Ik weet zeker dat je heel erg goed kunt dansen” en “Zo doen jullie dat toch”, terwijl ze iets raars doen met hun heupen. Met complimenten ook waarvan de eigen superioriteit afdruipt: “Jullie zijn zo één met de natuur, hè. Jouw volk is echt nog heel oer. Mooie, mooie mensen. Dat zijn jullie toch.”
Het lijkt me dat Abma er met haar constatering in dat artikel in de Volkskrant, dat één van de redenen van het lage percentage allochtonen onder medisch specialisten zou kunnen zijn dat de medische stand geneigd is ‘zichzelf te klonen’, er niet zo heel erg veel naast zit. “Ze zoeken mensen zoals zij zelf, witte mannen vooral”. Het zijn de woorden van Tineke Abma trouwens . Niet van de Volkskrant, zoals op deze site gesuggereerd werd. En dan nog: wie kun je dan ‘rassisme’ verwijten? De Volkskrant of Tineke Abma of die groep van vooral ‘witte mannen’? ‘Witmensen’, zoals ze in Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje worden genoemd. Dautzenberg en Amatmoekrim zijn overigens goed terecht gekomen, zij het niet in de medische stand.
Voor mijn gevoel zijn er anders een relatief groot aantal artsen van aziatische (chinese) afkomst werkzaam in ziekenhuizen. Ik zit zelf niet in "het wereldje" maar zouden die dan ook geen last hebben van die discriminatie?
BeantwoordenVerwijderenOf is het in dit geval ook allemaal weer ingebeelde rascisme en prima bruikbaar als excuus om de achterstand van allochtone (lees: ten zuiden van de middelandse zee afkomstige) mensen te verklaren?
Medisch specialisten doen beslist zeer nuttig werk, maar het ‘ons soort mensen’ patroon bevestigt de "Theory of the Leisure Class":
BeantwoordenVerwijderenhttp://en.wikipedia.org/wiki/The_Theory_of_the_Leisure_Class
Wat een omhaal van woorden en aanhalen van schrijvers om een punt te maken. En wat is je punt nou eigenlijk? Nu vind ik het een suggestief en vaag verhaal.
BeantwoordenVerwijderenSuggestief, vaag en vooral onzinnig.
BeantwoordenVerwijderenDat geldt zeker ook voor de vooroordelen van "hoogleraar" Tineke Abma.
Ten eerste zegt het aantal allochtone studenten nu helemaal niks over het aantal allochtone studenten dat nu reeds is afgestudeerd. Mevrouw vergelijkt deze gegevens echter wel 1 op 1.
Sterker nog. Het aantal allochtone studenten nu zegt zelfs niks over het aantal allochtone afgestudeerden straks; dat kan best gaan tegenvallen.
En dat is het tweede punt; Abma geeft zelf al aan dat er bij veel studenten een taalachterstand is. Het juist plaatsen van d's en t's is misschien niet direct noodzakelijk voor een specialist, maar een minimum aan taalkennis is toch wel vereist. Men moet de lesstof goed begrijpen, en ook de rest van zijn leven de materie kunnen blijven volgen (en begrijpen). Ten slotte moet een specialist zijn kennis met zijn patiënten kunnen delen, op een voor die patiënten duidelijke manier.
Ten derde moeten allochtonen zelf ook zin hebben om specialist te worden. Het kan namelijk best dat sommigen opzien tegen levenslang leren, lange werkdagen en veel verantwoordelijkheid. Ook veel autochtonen hebbenn daar geen zin in, maar daar wordt dan geen probleem van gemaakt.
Waar het om gaat is dat percentages allochtonen/autochtonen niks zeggen over de vraag of allochtonen gediscrimineerd worden. Net zoals percentages vrouwen/mannen niks zeggen over de vraag of vrouwen gediscrimineerd worden. Relatief weinig vrouwen zitten bij de vuilnisophaaldienst; discriminatie of eigen keus?
Discriminatie is een zware beschuldiging, en ik heb ooit geleerd dat een beschuldiging ook bewezen dient te worden. Het gemak waarmee autochtonen in het Westen keer op keer van discriminatie worden beschuldigd, steevast zonder enig bewijs, zou ook best als "haatzaaien" omschreven kunnen worden.
Dat "ik voel me gediscrimineerd" is immers ook het excuus dat allochtone crimineeltjes steeds gebruiken als ze gewelddadige overvallen en groepsverkrachtingen goed proberen te praten.
Het is jammer dat "hoogleraren" dat blijven voeden.