Onlangs herlas ik de bundel vanwege de recente discussies over de onderwijshervormingen. Zoals de titel al aangeeft (Pennewip is de meester uit Multatuli’s Woutertje Pieterse) gaan de gedichten over het onderwijzerschap. Dit ‘Babylonische beroep’, zoals Leeflang het noemt, lijkt na alle destructieve onderwijshervorming nu eindelijk toe aan een voorzichtige restauratie. Zelfs beleidsmakers en deskundigen herinneren zich ineens weer de leraar die zoveel wist en het zo aanschouwelijk kon uitleggen, het plezier in zijn lessen en de gezelligheid en aandacht in zijn klas. Maar het cruciale belang van de ‘leuke leraar’ voor goed onderwijs wordt nog altijd maar mondjesmaat erkend, laat staan dat het vertaald wordt in beleid. Dat is ook moeilijk, omdat dan eerst moet worden begrepen dat onderwijs geen ander doel dient dan het onderwijs zelf. Buiten het veroorzaken van geluk en groei heeft het onderwijs geen nut, net als het leven zelf. Alleen een dichter kan zoiets uitleggen.
Op de egel legt ze haar
prachtige hand en hij ademt
voorzichtig; het is juist over tienen.
Die tijdsaanduiding staat er niet voor niets. Door de hele bundel beschrijft Leeflang geslaagde kennisoverdracht (deze les gaat over de gewoonten en het karakter van de egel) als een bijna mystiek, samengebald moment waarin leraar en leerlingen zichzelf volkomen vergeten. Dat levert een ernstig geluk op, dat nergens toe dient, maar zonder dat geluk wordt er ook niets geleerd. De leraar begint de dag door in de klas de vredige omstandigheden te scheppen waaronder dit wonder zich kan voltrekken. De stoeltjes worden bij elkaar gezet: het kringgesprek.
Aandacht sneeuwt neer
(…)
Dit is de vrede boven de
nieuwsgierigheid, waarnaar ze
grijs geworden, dik van leven
nog verlangen.
Linkse en rechtse onderwijshervormers delen met elkaar, dat ze uitgerekend dit moment willen opofferen aan een functioneel punt in de toekomst. Onderwijs krijgt daarmee het karakter van een langgerekt uitstel. Het modieuze ‘leren leren’ heeft mij altijd in de oren geklonken als het flauwe excuus van iemand die zegt niet te kunnen stofzuigen omdat hij eerst moet onderzoeken hoe de stofzuiger in elkaar zit. Het stofzuigen zelf komt er dan natuurlijk nooit meer van. Ook de ‘rechtse’ onderwijshervormers, die het onderwijs vatten in termen van input en output, en de inhoud van het lesprogramma het liefste willen afstemmen op een toekomstige ‘vraag’ uit het bedrijfsleven, tonen maar weinig waardering voor de gelukbrengende alchemie van leraar, klas en stof.
En hun verbazing over dit bestaan
-zij gaan naar school als gaan ze emigreren-
wil wegens hem niet overgaan:
van wat hij leeft willen ze
als voor het eerst geestdriftig
leven leren.
Het geheim is dat juist dit nutteloze plezier in de les tot de zo verlangde ‘nutmaximalisering’ en ‘optimale input en output’ van het onderwijs zal leiden. Wie naar school gaat ‘als gaat hij emigreren’ zal bijvoorbeeld al niet meer aan spijbelen denken.
In bijna alle gedichten laat Leeflang zien dat goed onderwijs afhankelijk is van de ‘klik’ tussen leraar en leerling, waarbij de leraar de leerstof voorleeft. Een vruchtbare pedagogische relatie wordt bij Leeflang vooral gekenmerkt door wederzijdse hoffelijkheid. In een aantal gedichten ‘eren’ leerling en leraar elkaar. Hij heeft het duidelijk niet zo op klinkende onderwijsmethoden, die het directe contact in de weg staan. Vooral de hoogdravende methoden die het lesprogramma willen afstemmen op de ‘specifieke behoeften en omstandigheden van het kind’, krijgen een veeg uit de pan.
Een Montessori-man van negen
vraagt haar: Juf, bent u wel eens verkracht,
flink in uw reet geragd en kon u
daar goed tegen?
Ze lacht en wordt niet heet of koud,
omdat ze niet van kinderen en van zichzelf
nog minder houdt.
In een van de gedichten wil de onderwijzer een kind wat ontzien, omdat hij weet dat ze uit een achterstandswijk komt. Van zo’n kind eisen dat ze de d’s en de t’s op de juiste plek zet ‘gaat het redelijke ver te boven. Vind ik. Vind jij.’
Zij niet. Zij is streng tien; de oogopslag
eist dat ik haar geen fout vergeef.
(…)
En ze beschaamt me, zo onvoorspelbaar
loopt ze uit haar achtergronden,
zo vastbesloten en zo eigenzinnig vrij.
De onderwijzer die rekening houdt met de achtergrond van het kind, sluit dat kind dus op in die achtergrond. Het resultaat van ‘emanciperend’ onderwijs is dat het kind juist weer verdwijnt in het grauw waaruit het afkomstig is. In de klas moet dus de persoon van de leerling worden geëerd, niet zijn achtergronden. Dit is Leeflangs beeld van een goede lerares:
Al haar lesstof is geordend
om de vraag, op geen examen
ooit gesteld: hoe leer je ze
vergeten dat ze in verkeerde
plannen zijn geboren.
Nog sterker formuleert hij dat in het slotgedicht, waarin hij het onderwijs bijna definieert als een opstand tegen het doffe, aangeboren lot. De onderwijzer overziet na een dag lesgeven de lege klas en denkt:
Ze zijn naar huis.
En ook vandaag heb ik getornd aan fatum
en ben ik opgestaan, zoals het hoort,
tegen gemakzucht van de erfelijkheid.
Als het onderwijs al een doel heeft dat buiten het onderwijs ligt, dan moet dit het zijn.
Machteld Allan
Uit de nalatenschap van Ed Leeflang (1929-2008) stelde Judith Herzberg de bundel Gaandeweg samen (Arbeiderspers 2009).
(Deze tekst verscheen eerder in Opinio.)
Wat een mooi, helder en goed geschreven stuk, ik kan me er geheel in vinden, met name met wat in de laatste alinea's wordt beweerd. Maar eigenlijk geldt dat voor alles hier. Ed Leeflang kende ik alleen van naam, maar de aangehaalde zinnen zijn erg mooi en veelzeggend.
BeantwoordenVerwijderenPrachtig! Zowel uit de tekst van de schrijfster als uit de gedichten van Leeflang spreekt een passie voor het onderwerp onderwijs. En zo moet het natuurlijk ook zijn.
BeantwoordenVerwijderenKlasse.
BeantwoordenVerwijderenSolliciteerde ooit bij een middelbare school waar nogal veel allochtone leerlingen op zaten. Mij werd gevraagd of ik daar wel ervaring mee had. Ik deelde mee dat ik elke leerling als individu wenste te beschouwen, autochtoon of allochtoon. De directrice vond dat niet het goede antwoord. Ik moest ook de eigenschappen van die groepen kennen.