Herlezen (1) – Willem Elsschot: Een Ontgoocheling (1921)

Boeken1

Villa des Roses, Lijmen/Het Been en Kaas worden bijna altijd genoemd als de bekendste – en daarmee beste – werken van Willem Elsschot. Op zich heb ik daar absoluut niets op tegen, alle genoemde werken zijn prachtig – afgezien van Het Been, dat ik altijd als een verzwakking van Lijmen heb beschouwd. Ik vind het echter jammer dat Een Ontgoocheling vrijwel nooit aan dit rijtje wordt toegevoegd, want deze –zelfs voor Elsschot - korte roman behoort tot zijn beste werk.

Een Ontgoocheling is het verhaal van sigarenfabrikant De Keizer en zijn zoon Kareltje. De Keizer verkoopt zijn sigaren aan familieleden en vrienden. Tot die laatste categorie behoren vooral de leden van kaartvereniging ‘De Lustige Whistspelers’, waarvan hij voorzitter is. Eerdergenoemden nemen de sigaren van De Keizer tegen wil en dank af; groot is hun enthousiasme allerminst.

Zo had zijn vrouw op de tram eens onwillekeurig een gesprek afgeluisterd tussen twee heren die op ‘t achterbalkon stonden. De kleinste had de grote een sigaar aangeboden. Deze had een paar trekken gedaan, de rook door zijn neus uitgeblazen en toen het word ‘stinkstok’ uitgesproken.
‘Van De Keizer,’ zei het kleine ventje eenvoudig.
‘Dat dacht ik wel,’ had de grote geantwoord.

De Keizer laat zich door zijn vriend, de slager Van Tichelen, overhalen een avond mee te gaan naar de ‘Empire Tavern’, alwaar een groot gordijn moet verhelen wat passanten niet mogen zien. Gewaarschuwd via een anonieme ansicht met de tekst ‘Vrouwlief die kookt en wast en plast/terwijl mijnheer het geld verbrast’, uiteraard met nietsontziende foto’s op de voorkant, besluit madame Van Tichelen haar man op afstand te volgen en ze heeft madame De Keizer zover weten te krijgen haar te vergezellen, samen met Kareltje. De passage waarin dit drietal de oren te luisteren legt in de portiek van de ‘Empire Tavern’ behoort tot de beste bladzijden die ooit zijn geschreven in ons taalgebied en ik citeer daarom het geheel:

Plotseling werd de deur opnieuw geopend en een grote rose meid verscheen. Zij trippelde tot op de stoep, streek haar wenkbrauwen glad met een wijsvinger die tot aan de top vol ringen zat, likte behoedzaam aan haar lippen en keek naar beide kanten de straat in zonder in het minst notitie te nemen van het drietal dat zich een paar stappen had teruggetrokken. Zij stond in een dubbele bocht, zwaar van buste en van achterste, doch naar onderen slank uitlopend. Eindelijk lichtte zij met een ontzaglijk froufrou haar rokken op en huppelde de straat uit, dicht langs de huizen lopend, met achterlating van een zwaar geparfumeerde lucht.
‘Dat wás er een,’ fluisterde Kareltje.
Toen ze de hoek óm was, namen zij haar plaats op de stoep weer in, zich stil houdend om beter te horen.

‘Een, twee, drie, hoepla!’ klonk opeens Van Tichelens zware stem en op het gordijn, dat de deur afsloot, vertoonde zich een schaduw die in de hoogte ging en dadelijk weer neerkwam. Een gil, een bons, en daarop applaus.
‘Ik geloof dat ze gymnastiek doen,’ zei Kareltje zacht.
‘’k Zal hem gymnastieken,’ beloofde madame Van Tichelen.

Daar wipte het rose wijf de gang weer in, tussen de twee vrouwen doorspringend, die haar nu in de weg stonden.
Aan een lint droeg zij een kartonnen doos, als die waarin patissiers hun taartjes pakken.

‘We géven niet aan de deur,’ zei ‘t mens in gebroken Vlaams en bleef een ogenblik staan, hopende daardoor de vrouwen tot weggaan te bewegen.
‘Ze geeft niet aan de deur, maar ze geeft binnen,’ begon de slagersvrouw.
‘Niet zo knijpen, verdomde Margot,’ hoorde je Van Tichelen weer, ditmaal zo duidelijk als stond hij in de vestibule, en in ‘t café viel iemand tegen de glazen deur aan.

‘Knijpen maar, juffrouw, knijpen maar,’ klonk nu ook de stem van De Keizer, maar veel bedeesder en minder huiselijk dan die van de slager.”

Vanwege de stroeve wegen der sigarenverkoop heeft De Keizer een grootsere toekomst voor Kareltje gereserveerd. De Keizer aarzelde alleen tussen dokter, advocaat en notaris. Na lang te hebben nagedacht en ook het advies te hebben gervaagd van een paar Lustige Whistspelers, gaf hij tenslotte de voorkeur aan het advocaatschap. Met de schoolcarrière van Kareltje wil het echter niet al te best vlotten en als De Keizer ontdekt dat Kareltje reeds voor het derde jaar de eerste klas van het Gymnasium volgt – waarin hij opnieuw niet mee kan komen – is de school voor de jongen verleden tijd. De Keizer dreigt dat hij de jongen ‘dood zal trappen’, maar daar stuit hij op verzet van madame De Keizer:

‘Raak hem aan als je durft. Ga naar je Empire Tavern en trap daar je snollen dood,’

‘Die van Van Tichelen bedoel je zeker,’
‘Knijpen maar, Margot,’ citeerde moeder.

Nu Kareltje de school voorgoed heeft verlaten, weet De Keizer hem een baan als loopjongen te bezorgen bij bij de Compagnie Belge Transatlantique. Helaas, dit loopt uit op een complete mislukking en uiteindelijk belandt Kareltje bij een drukkerij, waar hij met de hondenkar bestellingen mag rondrijden. Omdat hij kriskras door de stad gaat stuit hij nogal eens op oude bekenden; vooral het weerzien met zijn vroegere klasgenoten is niet altijd een pretje.

De Keizer zelf verliest ondertussen zijn voorzitterspositie van ‘De Lustige Whistspelers’ aan zijn aartsvijand Dubois. Van het vaste voornemen nooit kolen van hem af te nemen moet De Keizer afzien als Dubois zijn troeven op tafel gooit: Vind je dat voortdurend roken op de vergadering niet hinderlijk? Daar moest eigenlijk een eind aan komen. De ontgoocheling is compleet en dit laatste incident vormt met recht de nagel aan de doodskist van De Keizer. Zijn bovenmatige bierconsumptie, met name opgedaan tijdens de kaartbijeenkomsten van ‘De Lustige Whistspelers’, heeft zijn lever zodanig aangetast dat redding niet meer mogelijk is. Hij verslechtert zienderogen, al maant Van Tichelen hem snel weer de oude te worden omdat hij een Française ‘weet te zitten die thuis ontvangt’. Het mag niet baten; nog diezelfde week begeeft De Keizer’s lever het definitief. ‘Lig ik niet te sterven’ vroeg hij, doch er was niemand in de kamer.

Nu zijn nemesis voorgoed uit de weg is geruimd, wil Dubois graag uitpakken. De begrafenis van De Keizer wordt een groots spektakel, waarvoor kaartverenigingen uit het gehele land worden aangevoerd. Vooraan liep de muziekafdeling van de Brusselse ‘Association Générale des Joueurs de Whist et de Piquet’ in roodfluwelen uniform met zwierige manteltjes en korte broeken als in de tijd van Rubens. Ze hadden leuke hoedjes op met een witte pluim en speelden een dodenmars.

Een Ontgoocheling is geniaal. Er zijn in de wereldliteratuur weinig romans waarin humor en tragiek op zo’n gering (64) aantal bladzijden tot zo’n ongekend meesterwerk hebben geleid. En natuurlijk is het ook zo prachtig omdat alles zo herkenbaar is – ondanks de veranderde tijdgeest. De wereld kent vele Kareltjes, de wereld kent vele De Keizers en Van Tichelens – Ik vrees dat het vanavond laat wordt op die vergadering, vrouwtje - en tenslotte kent de wereld ook vele madames De Keizer. En toen Kareltje haar aankeek, omdat zij zo raar praatte, zag hij dat zij met neergetrokken mondhoeken wenend de soep proefde.

Kees Bakhuyzen

5 opmerkingen:

  1. Dag Karel,
    Ik afficheer me graag als een achterlijk achterachterkleinkind van Willem Elsschot. Je zou Tsjip/De Leeuwentemmer eens moeten herlezen met op je schoot een blikken trommeltje. Een boekje vol van liefde voor en angsten om zijn kleinzoon geschreven door Alphons Baron* de Ridder. Tsjips' vader was de Pool Bennik Maniewski en hij werkte rond 1934 op het Hoofdpostkantoor van Danzig. Dat postkantoor en haar bemensing speelde een heldhaftige rol in de schijnaanval op de Vrijstaat Danzig door de Brigade Eberhart. Het gevecht in en om dat Hoofdpostkantoor op 1 september 1939 is ook een van de sleutelscenes in Die Blechtrommel, het meesterwerk van Gunther Grass.

    Ik zoek nog steeds een antwoord op de vraag waar op die dag Bennik was.

    *Tis dat de belse tofelemonen en vlaamse tjeven zo'n pesthekel hadden aan Willem. Hij had anders Alphons baron De Ridder geheten.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Waar ik Karel schreef bedoelde ik Kees. Ik hoop dat U mij dat niet kwalijk neemt als ik U zeg dat vanwege een aangeboren handicap er op hetzelfde moment tientallen gedachten door mijn hoofd spoken. Ik denk dat ik zo iets als een voorgevoel had van het bekend worden van het voortijdig verscheiden van Martin Bril. Ik dacht daarbij aan de eveneens te jong aan een tumor overleden Karel Glastra van Loon.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. De Ontgoocheling zou ook een uitstekend boek zijn om in stripvorm uit te geven, bij voorkeur door Dick Matena.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Elsschot is inderdaad een schrijver om te herlezen. (De schrijvers die ik herlees zijn denk ik op twee handen te tellen.) Begin dit jaar herlas ik Lijmen/Het Been en daarna begon ik van voor af aan in Het Verzameld Werk van Elsschot en dan kom je al snel bij 'Een Ontgoocheling' dat mij weer verraste, met name vanwege de humor. Kees heeft er een van de mooiste en leukste passages uitgehaald. Dit zinnetje alleen al:

    ‘Ze geeft niet aan de deur, maar ze geeft binnen,’ begon de slagersvrouw.

    Maar je kunt het verhaal beter in z'n geheel lezen.

    Of er nu nog veel 'Kareltjes' rondlopen, vraag ik me wel af.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Ave 12:00

    U vraagt of nog veel Kareltjes rondlopen.
    In 1977 opereerde in de binnenstad van Amsterdam ene Kareltje.
    Zulks was niet zijn ware naam.
    Hij deed menigeen verschieten.
    Inmiddels is hij in de vergetelheid geraakt.
    Hij zou iemand zijn voor het teleprogramma "Andere tijden" van Hans Goedkoop.
    Kees Sluys kent hem nog. Rob Pruyt van de Nieuwe Achtergracht eveneens.

    Peter Kuyt
    Diemermeer



    BeantwoordenVerwijderen