Met de regen was daar ook ineens oom Louis. Bon Louis, zoals iedereen in huis zei. Vanuit de schuur zag ik hem door de voortuin aankomen. Hij had een bijna volmaakte schutkleur. Zijn jas met zwart-grijs visgraatmotief zette de regen voort. Alleen zijn zwarte alpino en donkere broekspijpen kwamen er aan. Maar die waren zo helemaal Oom Louis, dat ik zachtjes mompelde: ‘Daar heb je warempel die oude gek ook.’ 1
Deze maand is het 50 jaar geleden dat Jan Wolkers in boekvorm debuteerde met de verhalenbundel Serpentina’s Petticoat. Zijn ware debuut in de Nederlandse literaire wereld had Wolkers reeds gemaakt middels publikatie van drie van de vijf verhalen in de literaire tijdschriften Tirade en Podium, terwijl het titelverhaal in het novembernummer 1961 van De Gids werd gepubliceerd, opvallend genoeg dus een maand nadat het in boekvorm was verschenen.
Recensenten waren direct onder de indruk van het schrijverschap van Wolkers. Ik weet niet in hoeverre dit debuut ook in commercieel opzicht al direct succes was, maar feit is dat de verkoop vanaf de publikatie van zijn eerste roman Kort Amerikaans in 1962 duidelijk op gang kwam. “Ik stond weleens met een van die Grote Drie op een boekenmarkt te signeren. […] Ik schaamde me er een beetje voor dat het bij mijn kraampje zo druk was. Dan zei ik tegen de mensen: ‘Jullie mogen alleen een handtekening van mij als je bij mijn buurman ook een boekje koopt.’” 2
In Serpentina’s Petticoat komen we direct de elementen tegen die het proza van Wolkers zouden blijven bepalen; de evenwichtige stijl met prachtig gedoseerde woorden en zinnen, de trefzekere beeldspraak, de thematiek van dood en verval, de rol van de natuur, de invloed van Bijbels taalgebruik, het streng gereformeerde milieu, de norse en strenge vader, de deemoedige, onderdanige maar ook lieve moeder, en de oudere broer en zuster die voor de verteller vaak als lichtend voorbeeld en inspiratie dienen en hem in rebels gedrag voorgaan.
Ik heb mijn exemplaar hier naast me liggen, met dat zo herkenbare omslagontwerp van Jan Vermeulen, en met die prachtige tekeningen die Wolkers in de hongerwinter heeft gemaakt, een treffend décor want deze verhalen spelen in de periode 1939-1944. Sinds ik het boek kreeg voor Sinterklaas 1977 heb ik de bundel ontelbare keren herlezen. Met name de eerste drie verhalen – ‘Het Tillenbeest’, ‘Gezinsverpleging’ en het titelverhaal – beschouw ik niet alleen als behorend tot het beste wat Wolkers heeft geschreven, maar tevens behorend tot het allerbeste wat de na-oorlogse Nederlandse literatuur heeft voortgebracht. Het slotverhaal ‘Vivisectie’ doet daar slechts heel miniem voor onder, terwijl het langste verhaal ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ met zijn wat absurdistische inslag misschien het minste van de vijf verhalen is, maar desondanks nog volop laat zien welk een groot stilist Wolkers was.
Het begint al zo mooi met die openingszin van Het Tillenbeest: ‘Zelden bezoek ik nog de ouderlijke woning.’ Prachtig Nederlands taalgebruik, ietwat ‘gedragen’ maar niet té. Deze toonzetting wordt direct gevolgd door ‘Maar als ik er kom, doet mijn moeder de deur open nog voor ik het koperen drukbelletje heb aangeraakt. / Ik wist dat je zou komen, zegt ze, ga maar in de salon, ik kom zo met de koffie.’ Het is alles spaarzaam en treffend. Die woordkeus; dat ‘koperen drukbelletje’, de zin van zijn moeder ‘ga maar in de salon’. Iets verderop volgt in een enkele alinea een prachtig portret van de grootvader van de verteller:
‘Hij heeft de lichte ogen en het zorgelijk gefronste voorhoofd van een dwangneuroticus. Mijn moeder vertelde vroeger, dat als hij thuiskwam, mijn oma zei: Gauw de kopjes goed! De kinderen zorgden er dan voor dat de motieven op de kopjes precies stonden boven die op de schoteltjes. Hij kwam binnen, groette niemand, loerde alleen naar de kopjes. Dan pakte hij z’n krant, keek, voor hij zich in de crapaud liet zakken, de zitting na of er zich geen pluisjes op bevonden. Ik kijk hem aan. Hij kijkt niet naar mij, maar naar de fotograaf. Je bent doodgegaan aan de kanker, denk ik. Je hebt je voortgeplant. Ook ik zal doodgaan aan de kanker. Het gezwel valt niet ver van de boom. In het ziekenhuis kreeg hij eerst een buisje in zijn onderlijf voor zijn ontlasting. Maar toen de ziekte zijn buikholte met woekerende zwammen vulde, kwam er een heel rioleringsnet naast hem in bed te liggen. Er was geen houden meer aan. Toch heeft hij een uur voor zijn sterven nog ruzie gemaakt met de verpleegster omdat ze de bloemen die ik hem gebracht had niet in het midden van het tafeltje zette.’
Het tweede verhaal ‘Gezinsverpleging’ begint ook al zo treffend. ‘Jij kon het ook niet helpen, Marie’. De moeder van de verteller wacht hem na schooltijd bij de deur op om hem in te lichten over hun nieuwe huisgenoot: ‘
‘Er is iemand binnen, zei ze, waar je maar niet al te veel notitie van moet nemen. Een bijna genezen patiënt van het gesticht, die, voordat ze haar plaats in de maatschappij weer gaat innemen, aan de omgang in een normaal gezin moet wennen. Het is onze christenplicht die mensen daarbij te helpen. Zodoende hebben je vader en ik besloten Marie in huis te nemen voor een poosje.
Ik had de avond tevoren aan de deur staan luisteren en wist dat de acht gulden die per week als vergoeding betaald werden erg welkom waren.’
In het essay ‘De geest waait’ uit de bundel Wolkers in Wolkersdorf vertelt de schrijver hoe hij aanvankelijk de volledige naam van de patiënt van de inrichting Endegeest in zijn verhaal had opgenomen: Marie van der Tang. Onder druk van de inspecteur voor Zuid-Holland en Zeeland voor de geestelijke volksgezondheid moest zijn uitgever de achternaam verwijderen. Evenals in het verhaal zelf, vertelt Wolkers hoe Marie uiteindeijk wegens ernstige ondervoeding weggehaald wordt. Zijn moeder besteedt de voedselbonnen van Marie aan haar eigen kinderen. ‘Toen mijn moeder in de jaren zeventig op haar sterfbed lag is een van mijn zusters, nadat ze gehoord had dat de patiënte nog steeds in leven was, bij haar om vergeving komen vragen. Of ze die gekregen heeft betwijfel ik sterk, want ik heb haar in al die jaren dat de gezinsverpleging voortwoekerde nooit een antwoord op een vraag horen geven.’
Met name het slot van dit essay is prachtig: ‘Het laatste dat ik van Marie van der Tang vernomen heb is dat ze de godganse dag, omdat onze familienaam enige bekendheid heeft gekregen in de loop der jaren, zat te mompelen, ‘Ik heb bij Wolkers gediend. Ik heb bij Wolkers gediend.’ Het was net een aanhoudend schietgebed. Als ze dat volhoudt tot aan de hemelpoort zal Petrus beslist tegen haar zeggen, ‘Daar weten we hier alles van, nietig schepsel. Loop maar door, treed maar binnen. Zalig zijn de armen van geest, want zij zullen God zien.’3
Die twee beginverhalen worden zo mogelijk nog overtroffen door het titelverhaal. Met ‘Serpentina’s Petticoat’ heeft Wolkers zowel verhaaltechnisch als stilistisch een juweel van een vertelling geproduceerd die in het nog altijd ondergewaardeerde genre van het korte verhaal zonder meer een hoogtepunt uit de Nederlandse literatuur is. Ik zou het hele verhaal wel willen citeren, maar laat ik me beperken tot één passage, waarin opnieuw in slechts enkele zinnen een prachtig portret wordt opgevoerd, ditmaal van Tante Trees, zuster van zijn vader en van de overleden Oom Louis:
‘Ineens inkwam de kar met de kist het pad weer op. Hij ging zo snel de helling af, dat de man er in een sukkeldrafje achteraan moest lopen. Ik was eerst bang dat de kar bij de bocht in het pad rechtdoor zou vliegen en doodlopen in de omgespitte aarde voor de erker, en dat de kist er dan door de plotselinge stilstand af zou schuiven, misschien wel door het raam naar binnen. Maar de man gaf de wagen een fikse duw zodat deze vlak langs de rand van het gazon doorschoot naar de zijkant van het huis. Achter de kar kwam mijn vader met Tante Trees. Ze was helemaal in het zwart gekleed, met fladderende veren aan de zijkanten van een diep over het voorhoofd gedrukt hoedje. Haar gezicht was blauwgrijs. Ze zag eruit als een opgezette vogel die door mot en ouderdom verfomfaaid is. Ik rende naar de hal en opende de deur voor ze.
‘Dag m’n jongen’, zei Tante Trees met bibberende stem, ‘wat ben jij gegroeid, wat ben jij groot geworden’. Ik merkte nu pas hoe klein ze was. Ze trok me naar zich toe en sloeg haar armen om me heen. Om niet al te afzijdig te blijven van haar verdriet en om haar mond te ontlopen, drukte ik mijn gezicht in de vos die rond haar nek over haar bosrt naar voren hing. Door haar snikken heen hoorde ik de tanden van haar vals gebit zachtjes tegen elkaar kletteren. Ze klopte mij troostend met haar magere handen op mijn rug, als was ik het die huilde. Misschien wekte ik ook wel die indruk want ik streek met mijn kin over het harde vossekopje, van het ene droge harde oortje naar het andere, waarbij ik een draaiende beweging met mijn hoofd maakte, als van iemand die zijn tranen wegveegt.’
Ik zie met name in dat vroege werk van Wolkers – de andere twee vroege verhalenbundels Gesponnen Suiker (met het al even briljante Dominee met strooien hoed) en De Hond met de Blauwe Tong zijn al even goed - veel parallellen met Reve en het verbaast dan ook niet dat Reve zijn toenmalige goede vriend hielp met het redigeren van deze debuutbundel. Als redactielid van Tirade had Reve mede besloten de twee eerste verhalen uit de bundel te publiceren, alsmede het verhaal ‘Gevederde Vrienden’ uit Gesponnen Suiker. Er onwtikkelde zich een vriendschap die enkele jaren duurde. Wolkers vertelt daar mooi over in het interview met Diederik van Vleuten2. Het is triest dat die vriendschap midden jaren zestig stukliep, ik denk vooral door toedoen van Reve; jaloezie speelde volgens Wolkers een rol, maar ook diens enthousiasme voor de CPN zal Reve uitermate bedenkelijk hebben gevonden. Ik denk dat de schrijvers in hun vroege werk meer deelden dan ze zelf wellicht beseften.
Het stoort me dat Wolkers zo’n faam heeft opgebouwd als de schrijver die ‘alleen maar kan schrijven over driftbevrediging, alleen maar pik-kut-neuken.’4 Natuurlijk, dit komt niet zomaar uit de lucht vallen, maar het heeft de aandacht weggenomen van de begenadigd stilist en verteller die hij vanaf zijn debuut is geweest, en ook bewonder ik hem enorm om het feit dat hij zichzelf wat dit betreft op latere leeftijd heeft weten te hervinden als een groot essayist. Serpentina’s Petticoat is en blijft een toonbeeld van het literaire meesterschap van Wolkers in al zijn facetten.
Kees Bakhuyzen
In 2008 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff de 24e druk van Serpentina’s Petticoat. Deze uitgave is nog volop verkrijgbaar. Prijs 15 Euro (hardcover).
1 Jan Wolkers: Serpentina’s Petticoat, Meulenhoff Amsterdam, negentiende druk, mei 1975 – blz. 35/36.
2 Interview met Jan Wolkers door Diederik van Vleuten, opgenomen in Het Volle Leven – Herinneringen aan Gerard Reve, De Bezige Bij, 2006, blz. 9/21.
3 Jan Wolkers: Wolkers in Wolkersdorf. De Bezige Bij, 2000, blz. 9/20.
4 Gerard Reve: In Gesprek – Interviews. De Prom, 1983, blz. 187.
Meulenhof heeft wel verdomde slechte kwaliteit geleverd. Mijn delen Wolkers, veelal eerste drukken, zijn bijna allemaal uit elkaar gedonderd. Vooral het folie liet bijzonder snel los.
BeantwoordenVerwijderenWel mooi stuk Kees! Schitterende bundel natuurlijk. Van Gogh gebruikte Serpentina deels als basis voor de film 'Terug naar Oegstgeest' In dat laatste boek culmineert het e.e.a.
Denk eens aan die ouwe Jongewaard in de rol van oom Louis..dat is een honderd procent voltreffer.
Volkomen eens over de kwaliteit van Wolkers al vind ik de vergelijking met Reve niet helemaal waar.
Toch wel een hele andere nestgeur.
Persoonlijk, ik weet dat ik vloek in de kerk, is Wolkers me liever. Daar heb ik als jongeman echt steun aan gehad. Die liefde voor zijn broer..als je daar over leest dan hou je op het einde echt van zo'n jongen..
Deze week nog herlezen!
Bedankt Michel. Ik heb helaas 'Terug naar Oegstgeest' niet gezien. Zal ongetwijfeld mooi zijn met Leen Jongewaard als Oom Louis.
BeantwoordenVerwijderenIk zie in de manier waarop Jan Wolkers bepaalde elementen uit zijn jeugd gebruikt zeker paralellen met Reve, met name met 'Werther Nieland'. Het wemelt misschien niet van de gelijkenissen in stijl, maar ze zijn er zeker. Voor het latere werk geldt dat natuurlijk niet meer.
Ik heb aan Wolkers ook heel veel steun gehad, eigenlijk gedurende mijn gehele leven want ik blijf hem lezen. Reve is me misschien net iets liever, maar het scheelt weinig.
In 2005 liep ik Donner binnen en toen zat Wolkers daar te signeren. Hij had een paars jasje aan. Ik kocht snel zo'n dagboek van em zodat hij het kon signeren. Hij moest trouwens een stempeltje zetten. Met een pen tekenen ging niet meer. Karina was er ook en terwijl ik Wolkers aan de praat hield keek ik af en toe steels naar haar tieten. Ik neem aan dat de tijd voor haar sinds de achterkant van 'groeten uit Rottummerplaat' ook niet meer heeft stil gestaan. Maar ze was nog leuk.
BeantwoordenVerwijderenLiteraire figuren die geen fan zijn noemen vaak 'een Roos van vlees zijn beste boek' Maar wat is zijn minste? Is dat 'de Perzik' of 'de onverbiddelijke tijd' ?
@Michel - 'Een roos van vlees' haalt het voor mij niet bij de rest van zijn vroege werk. 'De perzik van onsterfelijkheid' vind ik helaas niet om door te komen. Wat ik wel erg goed vind, eigenlijk zijn laatste echt goede roman, is 'De doodshoofdvlinder'. Omdat deze roman de dagen rond het overlijden en de begrafenis van de vader behelst, is Wolkers hier weer op 'Terug naar Oegstgeest' terrein. Dit boek wordt veel te weinig genoemd als de beste boeken van Wolkers aan bod komen. Vreemd genoeg is er algemeen wel heel veel waardering voor 'De perzik...'. Ik zal het nog een keer proberen.
BeantwoordenVerwijderenIk heb overigens een gesigneerd exemplaar van 'Wolkers in Wolkersdorf', door Wolkers in het Amsterdamse Athenaeum gesigneerd, precies op zijn 75e verjaardag. 'Voor Kees, in vriendschap, Jan Wolkers'. Ben ik heel zuinig op.
Ik heb "Een roos van vlees" niet gelezen maar een paar jaar geleden las ik op Texel waarover het boek gaat en waar een roos van vlees op slaat.
BeantwoordenVerwijderenEen gruwelijk autobiografisch verhaal! Wolkers is er nooit helemaal overheen gekomen.
Ik heb trouwens een gesigneerd exemplaar van 'De onverbiddelijke tijd' van Jan Wolkers: "Voor Annelies, in vriendschap, Jan Wolkers, 17 november 1984". Hij heeft er een pauw bijgetekend.
Godver de godver, ik moet het met een stempeltje doen!
BeantwoordenVerwijderenBen het trouwens weer helemaal eens met Kees. De Vlinder is zeer sterk (vrieskip) en gaat inderdaad weer terug naar af. Ik ben nu bezig met 'de junival' die over de dood van zijn moeder en zijn poes gaat. Mooie titel maar minder boek.
Ik vind 'de Walgvogel' en 'de Kus' het beste, kort daarna volgt dan 'Oegstgeest' 'Vlinder' maar 'Brandende liefde' is ook weer geweldig.
'Turks Fruit' en 'Horrible Tango' zijn ook mooi! Maar wat moeten we van 'Gifsla' denken?
Er is een tijd geweest dat het nummer uit de verfilmde versie op weg voor mij in een al verdwenen kroeg aan de IJssel avond aan avond werd gedraaid.
Hier effe de tekst:
Het was brandende liefde
De bloemen die ik bracht
En alles wat ik terugkreeg
Was de liefdeloze nacht
Je lichaam onbereikbaar
Toch ken ik elk detail
'k Legde ze vast in lijnen
Die ik bewaren zou
En niets was teveel voor mij
Bij jou te zijn m'n liefste
Ik denk steeds sinds ik ben weggegaan
Brandende liefde, ja
Brandende liefde
Wat heeft de tijd gedaan
Zijn de sporen van jaren
Aan jou voorbij gegaan
Vele zomers later
Maakt jou te zien me blij
Je geeft me je lieve lach
't Is fijn weer hier te zijn
En de tijd is mild voor je geweest
Nu ik je weer zie liefste
Ik kus je, het is nog steeds
Brandende liefde!!
@Michel - 'De Walgvogel' vormt nog een lancune in mijn Wolkers-lezing, evenals 'Brandende liefde', 'Gifsla' en 'Horrible Tango'. 'De Kus' vond ik niet goed, Wolkers wijkt teveel af van zijn bekende terrein en die homosexuele passages zijn puur lachwekkend. 'De Junival' (niet erg indrukwekkend) had ik ooit maar heb ik weggedaan toen ik voor mijn vertrek naar Australie mijn boekenbestand moest reduceren tot ongeveer 10% van wat ik tot dan toe in kasten, berging en zolders had opgeslagen. 'De Kus' overigens ook weggedaan - dit vanuit het principe dat alles weg moest wat ik echt nooit meer ging lezen. Heb ik nu spijt van, maar ja, ik ben een enorme 'horder' en moest dit wel doorbreken toen ik wegging.
BeantwoordenVerwijderenHet beste van Wolkers: De drie vroege verhalenbundels, Kort Amerikaans, Terug naar Oegstgeest, Turks Fruit, De Doodshoofdvlinder en de essays.
Maar waarom was Wolkers zo vroeg uitgeschreven? Ik denk dat hij gewoon 'uitgeautobiografeerd' was. In de romans waar hij volledig moet fabuleren, De Perzik en min of meer 'de onverbiddelijke tijd' valt hij licht door de man. Daarom vind ik Heeresma iets 'groter' als schrijver.
BeantwoordenVerwijderen(bij hem is het precies andersom)
Die scenes uit 'de kus' doel je op dat gebeuren met de travestiet?
Iedereen doet wel een 'tranny' in de oost..
Of doel je op zijn genegenheid voor Bob? Met dat laatste moet ik toch weer aan die broer denken. Mooie scene als hij Bobs platjes gaat bestrijden....Petroleumvlek in broek..
Ik vind de Kus een prachtig boek. Alleen al dat hemmetje van mijnheer Groenink dat iedere dag viezer wordt (de laatste dag trekt hij ineens een schone aan)
De karakterschetsen van zijn medereizigers zijn toch ook subliem?
Nog effe het motto dixit Holmes:
"My life is spent in one long effort to escape from the commonplaces of existence"
Zou er ergens een lijst zijn met alle motto's van Wolkers boeken bijeen?