Nasrdin Dchar |
De ironie van de filmsituatie in Nederland is, dat zijn rol in Rabat (waarover ik eerder heb geschreven in Roadmovies) eigenlijk helemaal geen hoofdrol betreft, evenals de andere twee nominaties voor deze categorie (Frank Lammers in De bende van Oss en Joris Smit in Lotus). Er is de laatste jaren een gebrek aan grote mannenrollen. En met name nu, anno 2011, heeft de jury de criteria voor mannelijke hoofdrol behoorlijk moeten oprekken. Vorig jaar was in zekere zin een uitzondering (Barry Atsma in KVBDD, Dragan Bakema in Hunting en Zn. en Gijs Scholten van Aschat in Tirza), maar in 2009 ging het kalf voor beste acteur naar een jongetje: Martijn Lakemeijer in Oorlogswinter. Voor vrouwen lijken er hoofdrollen in overvloed. Behalve voor de drie genomineerden (Carice van Houten in Black Butterflies, Gaite Jansen in 170 Hz en Ricky Koole in Sonny Boy – van wie de eerste won, voor de vijfde keer) waren er stevige solo’s voor Sylvia Hoeks (De bende van Oss) en Halina Reijn (Isabelle). Niet alleen in hoofdrollen timmeren vrouwen aan de weg. Behalve in Rotterdam worden alle festivals en filminstituten geleid door vrouwen.
De overige belangrijke kalveren gingen ook naar vrouwen. Beste scenario (Nanouk Leopold met Brownian movement), beste regie (Nanouk Leopold met Bm), beste film (Paula van der Oest met Black butterflies). Al zo’n tien jaar maken vrouwelijke regisseurs uitsluitend films over vrouwen. En vooral de arthouse films van vrouwen gooien hoge ogen op filmfestivals. Dit jaar heeft de jury de prijzen verdeeld tussen kunstfilm en publieksfilm, tussen Bm en Bb. De eerste gaat over een vrouwelijke arts die op een gehuurde kamer de liefde bedrijft met lelijke mannen/patiënten, buiten medeweten van haar (knappe) man en zonder dat ze zelf weet waarom ze dat eigenlijk doet. De film werd erg geprezen maar trok bijzonder weinig bezoekers. Leopold won ook met haar film Guernsey al een gouden kalf. De tweede, een biopic over de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker, wist wel een groot publiek te vinden. In Black Butterflies schreef ik eerder al over het verschil tussen deze film en de vrouwelijke kunstfilms van bijvoorbeeld Nanouk Leopold, Esther Rots (Kan door huid heen), Mijke de Jong (Joy), en Urszula Antoniak (Nothing personal, en nu – op dit festival - Code blue). In deze laatste films is de hoofdrol steeds voor een in psychische nood verkerende vrouw, die eenzaam is, verlangt naar contact maar aangeboden hulp afwijst. In de meeste gevallen weet de kijker niet, wat er nu precies met haar aan de hand is – en zij zelf weet het trouwens ook niet. In Code Blue gaat de hoofdpersoon Marian over medisch-ethische grenzen: op een afdeling voor terminale patiënten ‘verlost’ ze verscheidene van hen uit hun lijden. Pogingen van een buurman om haar te steunen lopen op niets uit, zoals ook in Kan door huid heen. Moeilijk te verteren films, die eerder lijken te gaan over de deplorabele situatie van de-mens-in-het-algemeen-anno-nu dan over concrete vrouwen.
Isabelle gaat ook over vrouwen. Halina Reijn speelt een beroemde Nederlandse actrice, zoals in het begin van de film duidelijk wordt: ze wandelt over rode lopers en wordt toegejuicht door uitzinnige menigtes. Volkomen ongeloofwaardig. Wie zoiets wel eens in Nederland heeft meegemaakt, mag het zeggen. Om uit te rusten gaat ze met haar ouders naar de Ardennen. Daar wordt ze gekidnapt door een bijzonder lelijke vrouw die het ‘geluk’ van de actrice benijdt en die haar wil schilderen. Naakt en uitgemergeld. Daartoe wordt Halina (die zeveneneenhalve kilo is afgevallen) opgesloten en uitgehongerd. Halverwege de film vraagt Halina aan de lelijke vrouw: waarom doe je dit eigenlijk? Ja, dat wil de hele zaal wel eens weten. En degenen die de zaal dan al verlaten hebben, zijn kennelijk helemaal niet benieuwd naar een antwoord. Geen kalveren voor deze rolprent dus. En terecht. Ik heb de roman van Tessa de Loo niet gelezen, maar het lijkt hier te gaan om een Stockholm syndroom. Een intrigerend thema. In deze film echter is de afhankelijkheidssituatie (vergelijk films als The crying game, Off screen of La secunda volta) zo ongeloofwaardig uitgewerkt dat je de haren te berge rijzen. En dat kan toch niet de bedoeling zijn op hét festival van de Nederlandse film.
Ook De bende van Oss viel me niet mee. Het geheel blijft te schetsmatig en we zitten te vaak in die ene caféset voor een echt Nederlands historisch epos over clerus, kapitaal, politiemacht en de maffia (ik zal maar geen vergelijking maken met Italiaanse epische filmvarianten). Maar Sylvia Hoeks (zie ook haar rollen in bijvoorbeeld Tirza en de dramaserie Overspel) had van mij best een nominatie voor beste actrice mogen hebben. Waarschijnlijk kijk ik dan naar haar rol van hoerige caféhoudster te veel met mannenogen: boven de recensie van een recensent las ik de kop ‘Door Sylvia Hoeks is iedereen beter’ en boven die van een recensente: ‘Het juffertje wil maar geen snolletje worden’. DBVO was genomineerd met zes kalveren maar kreeg uiteindelijk alleen die voor de beste muziek (van Het paleis van boem).
Verder ben ik niet gekomen in Utrecht. Tenminste wat betreft avondvullende films. Wel maakte ik nog een discussie mee tussen vier actrices (Monic Hendrikx, Carine Crutzen, Halina Reijn en Eva van de Wijdeven) onder leiding van Wilfried de Jong die – niet in het minst door toedoen van de laatste – een zeer vermakelijke uitwisseling over het vak van acteren werd, en een spannend interview met Gaite Jansen (170 Hz kreeg de publieksprijs). Verder zag ik de korte film Tijger, geschreven door Christa de Graaf en Tingue Dongelmans, en geregisseerd door Martijn Hullegie. Het is een soort van minithriller waarin de hoofdrol gespeeld wordt door een jaloerse rode kater, die geen mededingsters duldt voor zijn mannelijke baasje. En in die onverdraagzaamheid gaat de kater héél erg ver. Deze tijger had van mij ook wel een gouden kalf mogen hebben. En de bedenksters van dit bloedstollende verhaaltje trouwens ook. Last but not least: In de stadsschouwburg van Utrecht maakte ik een presentatie mee door filmmaker Arend Steenbergen (Twee dromen, Don) van zijn net uitgegeven scenario De Witte Guerilla over de omstreden persoon van Poncke Princen, die in de politionele acties van het Nederlandse leger tegen de Indonesische opstandelingen de partij van de laatsten koos. Filmfondsen willen er (vooralsnog) niet aan. Daarom riep Steenbergen een stichting (www.stichtingbijvoorbeeldponckeprincen.nl) in het leven die het hem financieel mogelijk zou kunnen maken research te doen en een scenario over de principiële keuze van Princen te schrijven. Het resultaat mag er zijn. Een spannende oorlogsfilm, nu eens niet over Wereldoorlog Twee maar over repressieve veldslagen van ons eigen leger tegen een volk dat voor zijn vrijheid vocht. Wel een genuanceerd verhaal, waarin de gevoeligheden van alle betrokken partijen aan de orde komen. En een film met een mannelijke hoofdrol, hoewel ook deze gesitueerd is in een soort van mannelijke roedel (zoals in komende testosteronfilms als Nova Zembla en De Heineken ontvoering). Maar dat geldt ook voor de door Hanro Smitsman (Schemer) gemaakte film Eileen, ook in Utrecht vertoond en in december op tv te zien, die gebaseerd is op het leven van Farc-strijdster Tanja Nijmeijer. Eveneens een film over idealisme en keuzes maken (in héél andere omstandigheden trouwens dan die van Princen!). En over de (vijandige) reacties die deze keuzes oproepen. Zoals Churchill zei: “You have ennemies? Good, that means you stood for something.” In het geval van Poncke Princen gaat het om onze eigen koloniale geschiedenis en de verschillende keuzes die mensen van alle geïnvolveerde partijen daarin maakten. Visueel heeft zijn filmverhaal, zei Arend Steenbergen, veel raakvlakken met Vietnam-films.
Farc-strijdster Tanja Nijmeijer |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten