Genade


'Alles is van te voren bepaald,' zegt Monsieur Ecclésiaste alias de Houtkoning. 'Alleen: wij weten het niet.' Hij schijnt mij een tevreden mens te zijn, zonder haat jegens enig schepsel: zijn manke herdershond van 17 jaren mag nog altijd met de baas er op uit, en zijn paard van bijna 25 jaren, kreupel en nog slechts tot een enkel uurtje ploegen in staat, mag in de weldadige schaduw van twee hoge kersenbomen blijven grazen en het grootste deel van de dag verdromen.
'Het zijn je kameraden,' legt de Houtkoning mij met een zekere verlegenheid in zijn stem uit. 'Gaat u mee, even een verre drinken?' En ik vergezel hem naar zijn hooggewelfde, donkere woonkeuken, waar een groot fornuis altijd zachtjes voortbrandt, mede om een grote lampetkan met wijn, op het lauwe gedeelte van de plaat nedergezet, de gehele dag op bedrijfstemperatuur te houden.

'Is dit uw eigen wijn?' vraag ik, nadat ik met een goedkeurende gelaatsuitdrukking het eerste glas geproefd heb.
'Mijn eigen wijn,' antwoordt hij trots. 'Het ene jaar is beter dan het andere, maar slecht is hij nooit.'
'Moet er suiker bij in de cuve?' vraag ik zogenaamd deskundig, 'of zit er al genoeg suiker in uw druiven zelf?'
'Er gaat niet één korrel suiker bij,' verklaart de Houtkoning met klem. 'Bij mijn wijn komt geen suiker te pas!'
'Toch hoor je dat wel eens,' zeg ik onnozel.
'Dat heeft te maken met wat voor soort druif of dat het is,' krijg ik te horen. 'Hij moet rijp worden - echt rijp - dan zit het altijd goed.' 'En toch,' vervolgt hij in tevreden verwondering, 'toch is het geen zware wijn! Hij is niet te zwaar. Dat is hij beslist niet. Nee, hij is niet echt zwaar, eigenlijk.'
'En toch is hij verrukkelijk,' zeg ik.
'Je hebt mensen die nooit tevreden zijn,' vervolgt de Houtkoning bestraffend. 'Die moeten en zullen de duurste kasteelwijn hebben. Ik wil niet beweren dat die niet goed zijn, die dure wijnen, maar waar heeft het voor nodig? Trouwens,' legt hij uit, 'je hebt wijn waar je bij kunt werken, en je hebt wijn waar je niet bij kunt werken. Omdat hij veel te zwaar is. Soms is een wijn te zwaar. Maar deze wijn is niet zwaar. Je kunt er bij werken. Je proeft het gewoon, dat hij niet te zwaar is. Niet te licht - helemaal niet - maar ook niet te zwaar. Je kunt hem gewoon de hele dag drinken. Je kunt er net zo veel van drinken als je zelf wilt.'
'Het leven is goed,' zeg ik frivool.
'Het is alles door Gods genade,' zegt de Houtkoning onverwachts. 'Maar wie kan dat begrijpen? Hoe zou een mens alles kunnen begrijpen? Dat kan toch niet?'
'Nee, dat kan niet,' zeg ik beduusd, terwijl mij een derde glas wordt ingeschonken.
'Er zijn veel dranken die eigenlijk niet goed zijn om te drinken,' betoogt de Houtkoning. 'Ik bedoel, als je er teveel van drinkt. Er zijn mensen die veel te veel drinken. Die drinken dingen die veel te sterk zijn. Dat is niet goed. Een glas cognac, een pastis, een bodempje eau de vie op zijn tijd, wat is daar tegen? Niets! Daar is niets tegen. Maar te veel, dat is nooit goed.'

'U drinkt nooit te veel?' vraag ik meteen berouw krijgend van mijn vrijmoedigheid.
'Wat is te veel?' begint de Houtkoning. 'Ja, vroeger wel.' Hij schudt zijn vervaarlijke, verweerde paarse kop, die mij in het begin van mijn verblijf in het dorp nog enige vrees inboezemde. 'Vroeger, ja...' Even is er een korte stilte.

'Ik heb zeven jaar met de duivel geworsteld,' voegt hij er opeens aan toe op een toon alsof hij iets over slecht weder mededeelt.
Ik verberg mijn gewaarwording van onbehagen door mijn derde glas met grote doortastendheid te ledigen. 'En heeft u de worsteling gewonnen?' vraag ik op zo onverschillig mogelijke toon.
'Ja, ik heb gewonnen,' verklaart de Houtkoning, zelf ook een flinke teug nemend. 'Maar alleen kun je zulk een strijd nooit winnen. God, die heeft me geholpen. Zodoende kon ik het winnen.'
'Wat deed de duivel precies? Wat wilde hij dan?' vraag ik, wat roekelozer geworden door de wijn.

'Het was een rare tijd, een heel rare tijd,' stelt de Houtkoning vast. 'Wat hij wilde ...? De duivel wilde dat ik dronk als ik zin had -'
'Wat was daar dan tegen?'
'Maar hij wou dat ik ook dronk als ik géén zin had,' voltooit de Houtkoning zijn antwoord. 'Dat was niet goed. Dat was helemaal niet goed. Het was een rare tijd. Dat kan ik u wel vertellen.'
'En nu heeft de duivel niets meer te zeggen?'
'De Satan is machtig,' leert de Houtkoning. 'Machtiger dan de meeste mensen denken. Maar tegenover Gods genade vermag hij niets. Zodoende heb ik gewonnen.' Er daalt enkele ogenblikken opnieuw een zwijgen.
'Het was een rare tijd,' stelt de Houtkoning nogmaals vast. 'Maar het is nu voorbij. Nu drink ik alleen maar als ik zin heb. En ik drink nooit als ik geen zin heb.'
'Zo moet het over de gehele wereld,' zeg ik nerveus, want het verhaal heeft me meer aangegrepen dan ik wil bekennen. Het is tijd om op te stappen, maar ik moet nog even blijven zitten: 'Nee, neem er nog één, voor onderweg.'

Het worden er meer dan één 'voor onderweg', voordat ik, wankelend, wederom in het volle daglicht treed. 'Alles is van te voren bepaald,' zegt Monsieur Ecclésiaste alias de Houtkoning, als hij mijn vertrek onder protest heeft aanvaard, en mij bij de deur de hand schudt. 'Alles is van te voren bepaald. Alleen wij weten het niet.'

Gerard Reve

Uit: Verzameld Werk - Gerard Reve
Deel 3
Pag. 197-200
L.J. Veen

1 opmerking: