Geen Gehoor

Dorrestijn

Heb ik dat al verteld van die rothond die mijn verhaal verpestte. Het heeft weinig zin om nu te knikken of met de kop van 'nee' te schudden, want daar merk ik als schrijver weinig van. Gewoon luid en duidelijk 'Ja' of 'Nee' zeggen. Het volgende is dus alleen bedoeld voor de lezers die mijn vraag ontkennend hebben beantwoord.

Op een ochtend zat ik thuis te werken aan een novelle toen ik buiten gerucht hoorde. Ik kon het niet goed thuisbrengen, luisterde even en schreef weer verder, maar het gerucht nam in kracht toe en werd geluid. Toen ik ophield met typen, verstomde het vage rumoer eer ik het kon interpreteren. Wel gaf het me een onbehaaglijk gevoel. Er was iets niet helemaal in de haak. Men tussenpozen staakte ik mijn werk om te luisteren. Het geluid herhaalde zich en eindelijk wist ik wat ik hoorde: het gekakel van kippen, gedempt maar indringend. Niet het normale gekakel dat het leggen van eieren vergezelt, maar als van hoenders met stress. Het kon alleen bij de familie Rozenboom vandaan komen. Met het gezin zelf hadden we weinig contact, maar wel met hun kippen. Mijn tweejarige zoontje Jesse wilde er elke dag een kijkje nemen. Weer dat hysterische gekakel.

Zoals gezegd: we vermeden de Rozenboompjes: de vrouw had zo'n moedeloos grauw gezicht, maar erger was het aan beide kanten recht afgeknipte haar. De schaar was er met vaste hand doorheen gedreven zoals in deze eeuw en in alle vorige eeuwen waanzinnigen verknipt werden en worden. De zeventienjarige zoon was niet geheel en al bij het hoofd. Hij kon alleen klanken voortbrengen: WOEH HOE WAH WHOE. Elke dag reed hij met de bus naar een geheimzinnige school. Na schooltijd zat hij in het speciaal voor hem afgescheiden stukje tuin urenlang gehurkt in het minuscule eigenhandig aangelegde vijvertje te turen, mompelend. Hoe wah hawoe. Hij verschikte de kleine waterplantjes en volgde de kronkelende baan van dikkoppen en waterkevertjes. Of hij hoogde het heuveltje naast het waterwerk een beetje op en zette afgeplukte bloemen met hun steel in het zand. Overigens een erg lieve jongen. In weerwil van zijn vreemde scheve uiterlijk had hij altijd een madonna-achtige glimlach voor Jesse, die nog geen verschil zag tussen André en normale grote jongens. Veeleer vertoonde mijn zoontje een voorkeur voor die lange slungel die uren bij het vijvertje kon zitten. En hij was ook de eerste buurtgenoot van wie Jesse opeens de naam kon uitspreken: Dé. Dat nam me voor André in, al had ik bij vlagen een onberedeneerde angst dat de jongen zich op een dag aan mijn kleine peuter zou vergrijpen en hem op gruwelijke wijze om het leven zou brengen. Vooroordeel. Domheid mijnerzijds. De vader had ik nog nooit gezien, maar we hoorden dat hij beroepsmilitair was en dus stond hij in onze weldenkende pacifistische VPRO-getrouwe buurt niet in hoog aanzien. Ook met het dochtertje was iets loos: een veel te dik en te stil intens vijandig gezichtje.

Gezinnetjes als van de Rozenboompjes vermijden we dus zoveel mogelijk, want we zijn zelf precies zoals het hoort: progressief, weldenkend, gezonde kindertjes, goed gekleed, kortom leuke moderne jonge mensen. Zo willen we het ook houden en we zijn bang dat dat van de Rozenboompjes een beetje besmettelijk is. Maar aangezien het gekakel steeds panischer werd, moest ik wel even een kijkje gaan nemen. Ik liet het verhaal het verhaal en begaf me naar buiten.

In het kippenhok van de buren was een hond op jacht. Hij holde in de kleine ruimte opgewekt heen en weer. De kippen stoven en fladderden krijsend heen en weer in een sneeuwstorm van veren. De hond was een samenraapsel van soorten. Hij had iets herderachtigs, maar tegelijk tooide hem de droeve hangsnor van een terriër. Met een stok werkte ik hem het hok uit door de opening in het gaas die hem de toegang had verschaft. Wel nam hij bij zijn vlucht een van de kippen in de bek mee. Toen ik scheldend achter hem aanging in het gangetje tussen onze huizen, liet hij van schrik het hoen los dat moeilijk ter been bleek te zijn geraakt. Ik ving de gewonde kip en zette haar terug in het hok, repareerde provisorisch het gaas en belde bij de Rozenbooms aan om ze te waarschuwen.

Geen gehoor. Met mijn gezicht tegen de ruit keek ik de huiskamer in. Donker. Niemand te zien. Maar wel flikkerde ondanks het vroege uur achterin de kamer een tv-beeld. Ik besloot nogmaals te bellen. Geen geluid of beweging. Op het punt onverrichterzake te vertrekken, hoorde ik een vreemd geschuifel. Ik tuurde door het matglas van de buitendeur. Uit de verandering van lichtval in de gang daarachter maakte ik op dat ergens een deur geopend werd. Ik bleef verbaasd en toen verbijsterd staan. Over de vloer kroop een gestalte op de buik in mijn richting.

De schim bereikte de voordeur en hees zich langzaam op. In gruwelijke visioenen zag ik de dochter des huizes door indringers op beestachtige wijze verkracht en half vermoord. Overal bloed en gekreun en de enige in de buurt was ik. De verdenking kon dus ook gemakkelijk op mij vallen. Het slachtoffer moest aan het eind van haar krachten zijn: het meisje kreeg de deur niet van het slot. Verstard luisterde ik naar het eindeloze gepruts. Ik stond op het punt hulp te gaan halen, toen de dochter des huizes me door een kier wantrouwend aankeek. Geen bloed, wel was haar gezicht bleker en boller dan gewoonlijk. Ik staarde haar sprakeloos aan, maar omdat ze niet kreunde of 'Help! Help!' riep, zat er niets anders op dan te vertellen welk onheil er in het kippenhok was geschied. Ze hoorde me onbewogen aan, knikte, sloot de deur, liet zich langzaam weer op de grond zakken en begon door de gang terug te kruipen.

Toen ik de tuin uitliep, passeerde ik het hok met de kippen die alweer tot rust waren gekomen. De hond stond afwachtend aan het eind van het paadje. Ik maakte een dreigende beweging in zijn richting en hij verdween.

Thuis vond ik het een te absurde en onwaarschijnlijke gebeurtenis, zodat ik het verslag aan mijn huisgenoten beperkte tot het gedeelte over de hond in het kippenhok. Het verhaal waar ik mee bezig was is nooit afgekomen.

Hans Dorrestijn


Naschrift
Veel later hoorde ik de verklaring voor het raadsel. Het dochtertje leed bij tijden aan een vreemde ziekte die haar onderlichaam verlamde. Het hok is inmiddels gerepareerd door de zoon.

Uit: Alle Verhalen - Hans Dorrestijn
Pag. 166-168
1994 Ooievaar Pockethouse Amsterdam

4 opmerkingen:

  1. Martien Pennings (Leo Sar, Kassander)18 december 2009 om 17:18

    Ik heb de werkelijkheid altijd al zo complex gevonden. En ik word er hier wéér in bevestigd. Ja-ja! Tismewat!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Heerlijk verhaal. Ik kan me nog herinneren dat ik een jaar of 20 geleden het verhaal 'Goede kennissen' van Hans Dorrestijn las. Het is te hopen dat dat ook in deze bundel staat; kostelijk!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Lezers, ik heb zo gehuild van het lachen om zijn boek Finale kwijting en dat is goed voor mijn gezondheid. Bedankt Hans D.

    BeantwoordenVerwijderen