Ooit ontmoette ik haar in het Bretonse Quimper. Ze gaf ons, afkomstig uit verschillende landen van Europa, les in de Franse taal. Ik was tijdens de voorafgaande test ingeschat op ‘moyen’. Niet goed. Niet slecht. Ter introductie vroeg onze lerares ieder zich voor te stellen met een sprookje uit eigen land. Ik vertelde in mijn ‘moyen’ een sprookje uit Sprookjes van de Lage Landen. Hoe de boer de heren beet had. Of Hoe de boer de Dame beet nam. Dat kan ook. Een onsmakelijk verhaaltje in ieder geval, waarin een boer in een voornaam en adellijk gezelschap spot met iedere vorm van etikette. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Zoiets. En dan op bijzonder boerse wijze. Bepaald geen specimen van Franse wellevendheid. Ze moest haar lachen inhouden. Deze Amélie avant la lettre, zoals ik me haar veel later nog herinnerde. Voor mij een voorafspiegeling van de Amélie in Le fabuleux destin d’Amélie Poulain (2001), het filmsprookje waarmee Audrey Tautou en Jean-Pierre Jeunet de Franse film weer op de wereldkaart zetten. Bij de verkiezing van de film, waarin het publiek het grootste geluk heeft herkend, tijdens De avond van de Grote Filmquiz in september 2010, kwam La vita ѐ bella als derde uit de bus. De Zweedse film As it is in heaven (2004) als tweede. En als eerste: Amélie. De verpersoonlijking van het mooie Franse naïeve meisje dat het geluk van alle mensen nastreeft. Maar zich daarbij overigens wel beperkt tot een stukje Parijs (rond Montmartre) waarin zich verder geen buitenlanders, en al helemaal geen mensen van buiten Europa, ophouden. Een zoete kermis van
rood tot rose en van groen tot mint. Een prachtig levenslustig sprookje gedrenkt in de melancholische muziek van Yann Tiersen, die daarna onder heel wat reportages en documentaires is gezet, zoals eerder met de pianomuziek van Satie gebeurde. Jeunet had daarvoor films gemaakt met Marc Caro: Delicatessen (1991 – nummer 4 op de lijst van de volkskrantlezers) en La cité des enfants perdus (1995). In 2005 deed Un long dimanche de fiançailles van Jeunet het ook goed: nummer 9 op de lijst van volkskrantlezers.
Na de nouvelle vague in de jaren 60 en 70, die ook invloed uitoefende op de Amerikaanse cinema (bv Bonny and Clyde en Taxi driver) en de ‘cinéma du look’ van Beineix, Bresson en Carax, een tamelijk formalistische beweging , vaak getypeerd als een aaneenschakeling van lege sfeerelementen, een zoektocht naar glossy plaatjes of een uitbarsting van designergeweld, die vice versa leende van de Amerikaanse beeldtaal, leek Jeunet uit het niets te komen. Een macabere cultkomedie, een levenslustige filmhuiskraker en een meeslepende oorlogsfilm. Steeds op het snijvlak van realisme en sprookje, vol van visuele grappen en vondsten. Met grote tussenpozen gemaakt. In 2009 verscheen Micmacs à tire-larigot, een visueel en absurdistisch spektakel met een Buster Keatonachtige hoofdpersoon dat veel minder succes had. Zelf zegt Jeunet in De volkskrant over zijn plek in de Franse cinema: “Agnѐs Jaoni en Gasper Noé vind ik interessant. Verder heb ik niets met de Franse cinema. Te veel geleuter, te veel woordspelig gedoe. Te vaak ruziënde partners in een keuken.” Film gaat voor hem over beeld, over sfeer. David Lynch, - dat is film. “Dat je tijdens het kijken voortdurend onzeker bent over wat je nu precies ziet.” De Franse film heeft veelal een imago gehad van zwaar en pompeus. Of van geleuter, zoals Jeunet het noemt. De films van de onlangs overleden Eric Rohmer, de Marivaux van de Franse film en een belangrijke grondlegger van de nouvelle vague, zijn in die zin vaak niet op waarde geschat door het grote publiek. Te weinig narratieve spanning, te veel esthetisering, sobere montage, lang aangehouden shots en vooral te veel filosofische dialogen.
De laatste jaren komen Franse films weer vaker voor in de lijstjes van filmrecensenten en hun lezers. Etre et avoir (2002) was een documentaire. La pianiste (2001) en Caché (2006) waren nog gemaakt door een buitenlander (Haneke, - 10 jaar eerder voorafgegaan door die andere buitenlander met Trois couleurs: Blanc Bleu en Rouge: de Pool Kieslowski). Maar daarna werden een aantal Franse regisseurs hoog genoteerd: Philippe Claudel met Il y a longtemps que je t’aime, Abdellatif Kechiche met La graine et le mulet, Arnaud Desplechin met Un conté de Noël en Xavier Beauvois met Des Hommes et des Dieux. In januari 2011 prijkte Un prophѐte van Jaques Audiard bij verschillende recensenten van De volkskrant in hun lijstje op nummer 1 en bij hun lezers op 2. Un prophѐte is een gevangenisdrama, waarin de jonge hoofdpersoon erin slaagt zich staande te houden in een wereld van macht, terreur, geweld , corruptie en raciale tegenstellingen (vooral tussen een Corsicaanse gang en de Arabieren) en waaruit hij uiteindelijk weet te ontsnappen. De film overstijgt het genre en laat ons behalve een spannende plot de ontwikkeling zien van een hoofdpersoon die op zoek is naar zijn identiteit. Audiard toont ons ook de essentie van het gevangeniswezen en de multiculturele samenleving, waarin ontwikkeling, scholing en taal (de hoofdpersoon is analfabeet) een belangrijke factor vormen.
Op dit moment draait in de Nederlandse bioscopen La Potiche van François Ozon. En waarschijnlijk gaat de jonge Franse cineast Xavier Dolan (21 jaar) – na zijn sterke debuut: Jái tué ma mѐre - met Les amours imaginaires op het Rotterdams Filmfestival hoge ogen gooien.
De Franse film die me het meest is bijgebleven is Le trou (1960). Ook een gevangenisfilm. Gemaakt door Jaques Becker in de tijd van de nouvelle vague. Le trou is gebaseerd op een roman die een ontsnapping uit een Parijse gevangenis in 1947 beschrijft. Becker (overleden toen de geluidsmixage nog gedaan moest worden) schreef het scenario samen met de auteur van de roman (Giovanni), die bij de ontsnapping betrokken was geweest. De zes gevangenen worden gespeeld door amateur-acteurs. Er is geen muziek. Weinig tekst. Maar de film is bloedstollend. De spanning adembenemend. De zes gevangenen weten steeds weer aan de pesterijen en de aandacht van de cipiers te ontsnappen. Nacht in nacht uit graven ze zich zwijgend een tunnel naar de vrijheid. Hun zorgvuldigheid en toewijding zijn te vergelijken met die van Piccoli wanneer deze in La belle noiseuse (1991) zijn model schildert of met Clooney die in The American (2010) in opdracht een vuurwapen vervaardigt. In het laatste shot tillen de mannen het deksel van een riool op en klimmen over de rand in een stille straat van Parijs. Een prachtig verfilmd huis clos voor misdadigers. Een film ook over kameraadschap en doorzettingsvermogen. Een lesje in film maken.
Ik zag Le trou toen ik op een internaat zat. Voor mij op dat moment een gevangenis waaruit ik het liefst wilde ontsnappen. Dat is me niet gelukt. Tenminste niet voordat m’n ‘straf’ erop zat. Ik vertelde mijn ‘Amélie’ in Quimper over deze film. Maar zij had er nooit van gehoord. Ze had wel Proust gelezen. Steeds op weg van de universiteit in Parijs naar haar kamer vlak bij Montmartre. Proust. Daar had ik toen natuurlijk niet van terug.
Dick Gilsing
Een mooie uitsmijter onder dit boeiende stuk! 'Mijn eigen gevangenis'; maakt me als lezer wel nieuwschierig naar wat er zich op dat internaat allemaal heeft afgespeeld ...
BeantwoordenVerwijderen