Toen ik terugreed, en al lang de mediterrane sferen los had moeten laten, werd ik zo’n dertig kilometer
boven Breda verrast door het Hollandse licht. Het had 24 uur onafgebroken geregend. Nu was het droog. De lucht trok open en de zon brak voorzichtig door. We reden door het rivierengebied: de Maas, de Waal, de Lek. Langzaam aan werd het landschap overgoten met een feestelijk en fonkelend licht. De lucht kreeg een tere, lichtgrijze toon. Alles leek in licht en lucht te baden. Ik moest even denken aan Nescio’s figuren Japi en Koekebakker, die in datzelfde Hollandse licht zaten te versterven respectievelijk het op een brokkie linnen probeerden te vereeuwigen. En ik gaf me gewonnen. Ik verzoende me met mijn terugkeer. Dit licht is ook mooi. Het unieke mysterieuze Hollandse licht.
Dit licht doorzindert bijna alle schilderijen van Zó Hollands, de vijfde zomertentoonstelling in De Hallen in Haarlem,waar Antoon Erftemeijer zo’n 120 Nederlandse werken van de laatste 150 jaar bijeengebracht heeft, waarin het Hollandse landschap een grote rol speelt. Groen polderland met koeien en sloten, boerderijen en windmolens, kerktorens en eindeloze vergezichten, duinen en kleurrijke bollenvelden, het weidse rivierenlandschap. Van de Haagse school en Piet Mondriaan tot en met Jan Wolkers, Eugѐne Brands en Jan Dibbets.
Omstreeks 1850 werd het buitenschilderen vanwege de vinding van de zinken olieverftube en andere praktische hulpmiddelen heel wat gemakkelijker. Dat bracht ook vernieuwingen met zich mee die Erftemeijer (losjes) indeelt onder de noemers ‘impressie’, ‘expressie’ en ‘manipulatie’, die chronologisch min of meer na elkaar zijn te plaatsen. In de categorie ‘impressie’ staat de indruk die het landschap maakt, centraal. Op min of meer realistische wijze wordt het landschap beleefd en afgebeeld. Belangrijk pionier in het schilderen en plain air van Hollandse landschappen was Willem Roelofs (1822-1897), nestor van de Haagse school. De schilders van de Haagse school hadden kennis gemaakt met het Barbizon-gebeuren (schilderen in de vrije natuur in Frankrijk) en waren verwant aan de Franse impressionisten. Hun verbeeldingen waren realistisch. Ze hadden een veel lossere toets en verfstreek dan de vorige generatie schilders in Nederland. Een voorliefde voor tonaliteit en toch regelmatig ook grijstinten in plaats van veelkleurigheid. En ze genoten van het schilderen buiten. Weissenbruch: “Licht en lucht, dat is de kunst! Ik kan in m’n schilderijen, vooral in de luchten, nooit licht genoeg brengen. (…) Licht en lucht zijn de grote toovenaars.” Een bekende uitspraak van Willem Maris is: “Ik schilder geen koeien, ik schilder het licht.” Zo’n fascinatie voor licht en lucht is ook bij de andere schilders van de Haagse school te vinden, zoals in het tentoongestelde werk van Jongkind en Willem Maris. Onder de noemer ‘impressie’ zijn ook Kees Verweij en de jonge Mondriaan vertegenwoordigd. Van de laatste: Bomenrij in drassig landschap uit 1905/06 (waterverf en krijt op papier) en Boerderij in weidelandschap bij Duivendrecht uit ca 1905 (potlood en krijt op papier).
“Expressie’ verwijst naar het willen uitdrukken van eigen gevoelens door de schilder, naar experimenteerzucht met vormen, kleuren en compositie. Vanaf de eeuwwisseling waren daarbij het neo-impressionistische (‘pointillistische’) werk van Paul Signac en anderen, en de expressieve schilderwijze van Vincent van Gogh belangrijke inspiratiebronnen. Jan Voerman (1857-1941), de ‘Ijsselschilder’ uit Hattem, was een typische overgangsfiguur. Prachtig is het van hem tentoongestelde De IJssel uit ca 1911/14. Rivier, koeien, bootje. Arcadia aan de IJssel. Maar het mooist is toch de hemel: uitgestrekt, weids, met een scala aan wittinten, roomwit, loodwit, honingwit, en, bij de horizon, drie nevelige wolkjes. Voerman zelf over aantasting van natuurschoon: “Maar aan de lucht kunnen ze goddank niet raken en de lucht, die moet het tenslotte doen!” Dat hij tegen het expressionisme aanleunde, daarvan getuigt de volgende opmerking: “Ach weet je, die wolken zijn in werkelijkheid niet zo, zo ben ik van binnen.“ Bepaalde werken van Willem den Ouden (geboren in 1928) komen hier dichtbij. Expressief werk gefocust op het Waallandschap. (hij verzette zich fel tegen de betuwelijn). Plein-air studie uit 1996 en Zon boven de Waal uit 2006 zijn in Haarlem te zien. Den Ouden constateert: “In Nederland heb je het allerprachtigste licht, en dat komt door de vochtige atmosfeer, door al het water in dit land. Bij Venetië heb ik dat ook gezien. “ Jan Sluijters (1881-1957) ging het om het ’heviger voelen’ van de natuur, wat niet betekende dat hij de realiteit wilde loslaten. Maar hij experimenteerde wel met kleuren- en vormentaal. Zie zijn Maannacht (1912), Duinlandschap (1909) en het luministische werk Octoberzon, Laren (1910), waarin lumen/het licht als bron van kleuren centraal staat en deze kleuren in stippen of streken los van elkaar zijn geplaatst. Verwant aan zijn werk is dat van Herman Kruyder (1881-1935) en Leo Gestel (1881-1941). Jan Toorop (1858-1928) en zijn dochter Charley Toorop (1891-1955) zijn aanwezig met Laag water, kanaal te Veere (1910) respectievelijk Landschap met hooioppers met duinen (1924). Experimenteler is het werk van Jaap Hillenius (1934-1999) en Jan Wolkers (1925-2007). De eerste maakte sterk geabstraheerde ‘landschappen’ die met hun stippen, strepen, vlakjes en andere beeldende middelen zinderen van licht en kleur. Voor de tweede vormden het Texelse licht en (duin)landschap een bijzondere inspiratiebron. Abstracte doeken van grote afmetingen, zoals Zonder titel uit 2002, waarop stipjes in blauw, paars, wit, groen, en alle tussenliggende kleuren. Bijzonder verrassend zijn wat mij betreft Hollands landschap uit 1976 van Eugѐne Brands (1913-2002) en Landschap uit 1980 van Gerrit Benner (1897-1981), en het werk van Edgar Fernhout (1912-1974), een zoon van Charley Toorop. Op zijn doek Polder uit 1959 lopen de wit-blauwe en groen-blauwe horizontale streepjes eindeloos in elkaar over, de horizon zorgt voor het enige breukvlak.
Die scheiding tussen lucht en land, tussen wolken en weide, de horizon dus, speelt in nagenoeg al het tentoongestelde een belangrijke rol. Ook in de onder de noemer ‘manipulatie’ gerangschikte werken. In deze zaal hangen werken van kunstenaars die de fysieke natuur naar hun hand proberen te zetten met gemanipuleerde afbeeldingen van het landschap en daarmee ook de beschouwer in verwarring of bewondering trachten te brengen. Een goed voorbeeld hiervan is Maurits C. Escher (1898-1972). Een pionier op dat gebied was Jan Dibbets (1941), die vanaf eind jaren zestig diverse fotowerken maakte naar aanleiding van het Hollandse landschap. In Haarlem hangt zijn Merwede (1970) – opgebouwd uit twee grote foto’s en een landkaart in het midden (met elkaar verbonden door middel van inkt, plakband en een etiket). In een interview verklaarde Dibbets achteraf: “Een camera had ik nog nooit in handen gehad. Een kunstschilder mocht niet fotograferen, leerde je op de academie. Dat was net als een tennisser die ging pingpongen. Dan werd zijn slag bedorven. Ik hoor het de leraar nog zeggen. “ In zomergasten van 21 augustus j.l verwees gast Erik van Lieshout, behalve naar voor hem belangrijke Duitse kunstenaars, naar Dibbets als zijn leraar aan de (door bezuinigingen af te schaffen) Ateliers in Haarlem. Verder is er in Haarlem werk van Ger Dekkers en Ger van Elk. Bij ‘landart’- projecten wordt het landschap als kunstenaarsmateriaal beschouwd: de kunstenaar grijpt in, voegt toe of werkt er op een andere manier in en mee. De tijdelijkheid en de moeilijke bereikbaarheid van veel landart-werken maken dat het publiek deze vaak alleen via foto’s, filmpjes, al of niet op internet, beleeft. In Haarlem hangen foto’s van projecten van bijvoorbeeld Sjoerd Buisman. Een actueel voorbeeld van Landart is de jaarlijks terugkerende Kunstroute Zijpe in de kop van Noordholland (was dit jaar van 10 juli tot 28 augustus – met mooi werk van Imke Beek en Willem Bakkum).
Tenslotte zijn er in Haarlem drie filmpje te bekijken, o.a. Spiegel van Holland van Bert Haanstra uit 1950, dat een puur beeldende, originele impressie geeft van het Hollandse landschap, zoals dat, weerspiegeld, te zien is in het water. Helaas niet in Haarlem te bekijken maar wel zeer de moeite waard is de documentaire Hollands licht (2007) die onderzoekt hoe het precies zit met dat veel geroemde licht in dit lage land, aan de hand van gesprekken met kunstenaars als Jan Dibbets en Robert Zandvliet, maar ook met hoogleraar sterrenkunde en kosmologie Vincent Icke. Deze laatste maakt duidelijk dat het Hollands landschap wordt bestraald door een dubbele lichtbron: de reflectie van het licht, afkomstig van de Noordzee, mengt zich met het licht uit de ver van de evenaar verwijderde hemelkoepel. Kijk, zo had ik het nooit bekeken. En Robert Zandvliet maakt heel beslist korte metten met de vermeende suprematie van het mediterrane licht. Het viel hem – na een verblijf in Italië – op “dat Holland zoveel licht en kleur bevat”. In Italië schijnt de zon zo krachtig, “dat alles er eigenlijk door verbleekt”. Ziezo, dat had ik even nodig, om me voor enige tijd weer te verzoenen met het Nederlandse weer. En op een dag met alléén maar regen en grijze lucht sla ik er Nescio nog eens op na: “..Je zag in de verte het water aan weerszijden van de boeg hoog opvliegen; om de schroef zag je het woelen en bruisen en schuimen. Hol liepen de golven met scherpe kammen, groen en blauw en geel en grijs en wit, al maar de diepte en de weerspiegeling van de wolken, nergens en geen oogenblik ’t zelfde…” De tentoonstelling Zó Hollands duurt nog tot en met zondag 11 september a.s. Nog zes dagen dus.
boven Breda verrast door het Hollandse licht. Het had 24 uur onafgebroken geregend. Nu was het droog. De lucht trok open en de zon brak voorzichtig door. We reden door het rivierengebied: de Maas, de Waal, de Lek. Langzaam aan werd het landschap overgoten met een feestelijk en fonkelend licht. De lucht kreeg een tere, lichtgrijze toon. Alles leek in licht en lucht te baden. Ik moest even denken aan Nescio’s figuren Japi en Koekebakker, die in datzelfde Hollandse licht zaten te versterven respectievelijk het op een brokkie linnen probeerden te vereeuwigen. En ik gaf me gewonnen. Ik verzoende me met mijn terugkeer. Dit licht is ook mooi. Het unieke mysterieuze Hollandse licht.
Dit licht doorzindert bijna alle schilderijen van Zó Hollands, de vijfde zomertentoonstelling in De Hallen in Haarlem,waar Antoon Erftemeijer zo’n 120 Nederlandse werken van de laatste 150 jaar bijeengebracht heeft, waarin het Hollandse landschap een grote rol speelt. Groen polderland met koeien en sloten, boerderijen en windmolens, kerktorens en eindeloze vergezichten, duinen en kleurrijke bollenvelden, het weidse rivierenlandschap. Van de Haagse school en Piet Mondriaan tot en met Jan Wolkers, Eugѐne Brands en Jan Dibbets.
Omstreeks 1850 werd het buitenschilderen vanwege de vinding van de zinken olieverftube en andere praktische hulpmiddelen heel wat gemakkelijker. Dat bracht ook vernieuwingen met zich mee die Erftemeijer (losjes) indeelt onder de noemers ‘impressie’, ‘expressie’ en ‘manipulatie’, die chronologisch min of meer na elkaar zijn te plaatsen. In de categorie ‘impressie’ staat de indruk die het landschap maakt, centraal. Op min of meer realistische wijze wordt het landschap beleefd en afgebeeld. Belangrijk pionier in het schilderen en plain air van Hollandse landschappen was Willem Roelofs (1822-1897), nestor van de Haagse school. De schilders van de Haagse school hadden kennis gemaakt met het Barbizon-gebeuren (schilderen in de vrije natuur in Frankrijk) en waren verwant aan de Franse impressionisten. Hun verbeeldingen waren realistisch. Ze hadden een veel lossere toets en verfstreek dan de vorige generatie schilders in Nederland. Een voorliefde voor tonaliteit en toch regelmatig ook grijstinten in plaats van veelkleurigheid. En ze genoten van het schilderen buiten. Weissenbruch: “Licht en lucht, dat is de kunst! Ik kan in m’n schilderijen, vooral in de luchten, nooit licht genoeg brengen. (…) Licht en lucht zijn de grote toovenaars.” Een bekende uitspraak van Willem Maris is: “Ik schilder geen koeien, ik schilder het licht.” Zo’n fascinatie voor licht en lucht is ook bij de andere schilders van de Haagse school te vinden, zoals in het tentoongestelde werk van Jongkind en Willem Maris. Onder de noemer ‘impressie’ zijn ook Kees Verweij en de jonge Mondriaan vertegenwoordigd. Van de laatste: Bomenrij in drassig landschap uit 1905/06 (waterverf en krijt op papier) en Boerderij in weidelandschap bij Duivendrecht uit ca 1905 (potlood en krijt op papier).
“Expressie’ verwijst naar het willen uitdrukken van eigen gevoelens door de schilder, naar experimenteerzucht met vormen, kleuren en compositie. Vanaf de eeuwwisseling waren daarbij het neo-impressionistische (‘pointillistische’) werk van Paul Signac en anderen, en de expressieve schilderwijze van Vincent van Gogh belangrijke inspiratiebronnen. Jan Voerman (1857-1941), de ‘Ijsselschilder’ uit Hattem, was een typische overgangsfiguur. Prachtig is het van hem tentoongestelde De IJssel uit ca 1911/14. Rivier, koeien, bootje. Arcadia aan de IJssel. Maar het mooist is toch de hemel: uitgestrekt, weids, met een scala aan wittinten, roomwit, loodwit, honingwit, en, bij de horizon, drie nevelige wolkjes. Voerman zelf over aantasting van natuurschoon: “Maar aan de lucht kunnen ze goddank niet raken en de lucht, die moet het tenslotte doen!” Dat hij tegen het expressionisme aanleunde, daarvan getuigt de volgende opmerking: “Ach weet je, die wolken zijn in werkelijkheid niet zo, zo ben ik van binnen.“ Bepaalde werken van Willem den Ouden (geboren in 1928) komen hier dichtbij. Expressief werk gefocust op het Waallandschap. (hij verzette zich fel tegen de betuwelijn). Plein-air studie uit 1996 en Zon boven de Waal uit 2006 zijn in Haarlem te zien. Den Ouden constateert: “In Nederland heb je het allerprachtigste licht, en dat komt door de vochtige atmosfeer, door al het water in dit land. Bij Venetië heb ik dat ook gezien. “ Jan Sluijters (1881-1957) ging het om het ’heviger voelen’ van de natuur, wat niet betekende dat hij de realiteit wilde loslaten. Maar hij experimenteerde wel met kleuren- en vormentaal. Zie zijn Maannacht (1912), Duinlandschap (1909) en het luministische werk Octoberzon, Laren (1910), waarin lumen/het licht als bron van kleuren centraal staat en deze kleuren in stippen of streken los van elkaar zijn geplaatst. Verwant aan zijn werk is dat van Herman Kruyder (1881-1935) en Leo Gestel (1881-1941). Jan Toorop (1858-1928) en zijn dochter Charley Toorop (1891-1955) zijn aanwezig met Laag water, kanaal te Veere (1910) respectievelijk Landschap met hooioppers met duinen (1924). Experimenteler is het werk van Jaap Hillenius (1934-1999) en Jan Wolkers (1925-2007). De eerste maakte sterk geabstraheerde ‘landschappen’ die met hun stippen, strepen, vlakjes en andere beeldende middelen zinderen van licht en kleur. Voor de tweede vormden het Texelse licht en (duin)landschap een bijzondere inspiratiebron. Abstracte doeken van grote afmetingen, zoals Zonder titel uit 2002, waarop stipjes in blauw, paars, wit, groen, en alle tussenliggende kleuren. Bijzonder verrassend zijn wat mij betreft Hollands landschap uit 1976 van Eugѐne Brands (1913-2002) en Landschap uit 1980 van Gerrit Benner (1897-1981), en het werk van Edgar Fernhout (1912-1974), een zoon van Charley Toorop. Op zijn doek Polder uit 1959 lopen de wit-blauwe en groen-blauwe horizontale streepjes eindeloos in elkaar over, de horizon zorgt voor het enige breukvlak.
Die scheiding tussen lucht en land, tussen wolken en weide, de horizon dus, speelt in nagenoeg al het tentoongestelde een belangrijke rol. Ook in de onder de noemer ‘manipulatie’ gerangschikte werken. In deze zaal hangen werken van kunstenaars die de fysieke natuur naar hun hand proberen te zetten met gemanipuleerde afbeeldingen van het landschap en daarmee ook de beschouwer in verwarring of bewondering trachten te brengen. Een goed voorbeeld hiervan is Maurits C. Escher (1898-1972). Een pionier op dat gebied was Jan Dibbets (1941), die vanaf eind jaren zestig diverse fotowerken maakte naar aanleiding van het Hollandse landschap. In Haarlem hangt zijn Merwede (1970) – opgebouwd uit twee grote foto’s en een landkaart in het midden (met elkaar verbonden door middel van inkt, plakband en een etiket). In een interview verklaarde Dibbets achteraf: “Een camera had ik nog nooit in handen gehad. Een kunstschilder mocht niet fotograferen, leerde je op de academie. Dat was net als een tennisser die ging pingpongen. Dan werd zijn slag bedorven. Ik hoor het de leraar nog zeggen. “ In zomergasten van 21 augustus j.l verwees gast Erik van Lieshout, behalve naar voor hem belangrijke Duitse kunstenaars, naar Dibbets als zijn leraar aan de (door bezuinigingen af te schaffen) Ateliers in Haarlem. Verder is er in Haarlem werk van Ger Dekkers en Ger van Elk. Bij ‘landart’- projecten wordt het landschap als kunstenaarsmateriaal beschouwd: de kunstenaar grijpt in, voegt toe of werkt er op een andere manier in en mee. De tijdelijkheid en de moeilijke bereikbaarheid van veel landart-werken maken dat het publiek deze vaak alleen via foto’s, filmpjes, al of niet op internet, beleeft. In Haarlem hangen foto’s van projecten van bijvoorbeeld Sjoerd Buisman. Een actueel voorbeeld van Landart is de jaarlijks terugkerende Kunstroute Zijpe in de kop van Noordholland (was dit jaar van 10 juli tot 28 augustus – met mooi werk van Imke Beek en Willem Bakkum).
Tenslotte zijn er in Haarlem drie filmpje te bekijken, o.a. Spiegel van Holland van Bert Haanstra uit 1950, dat een puur beeldende, originele impressie geeft van het Hollandse landschap, zoals dat, weerspiegeld, te zien is in het water. Helaas niet in Haarlem te bekijken maar wel zeer de moeite waard is de documentaire Hollands licht (2007) die onderzoekt hoe het precies zit met dat veel geroemde licht in dit lage land, aan de hand van gesprekken met kunstenaars als Jan Dibbets en Robert Zandvliet, maar ook met hoogleraar sterrenkunde en kosmologie Vincent Icke. Deze laatste maakt duidelijk dat het Hollands landschap wordt bestraald door een dubbele lichtbron: de reflectie van het licht, afkomstig van de Noordzee, mengt zich met het licht uit de ver van de evenaar verwijderde hemelkoepel. Kijk, zo had ik het nooit bekeken. En Robert Zandvliet maakt heel beslist korte metten met de vermeende suprematie van het mediterrane licht. Het viel hem – na een verblijf in Italië – op “dat Holland zoveel licht en kleur bevat”. In Italië schijnt de zon zo krachtig, “dat alles er eigenlijk door verbleekt”. Ziezo, dat had ik even nodig, om me voor enige tijd weer te verzoenen met het Nederlandse weer. En op een dag met alléén maar regen en grijze lucht sla ik er Nescio nog eens op na: “..Je zag in de verte het water aan weerszijden van de boeg hoog opvliegen; om de schroef zag je het woelen en bruisen en schuimen. Hol liepen de golven met scherpe kammen, groen en blauw en geel en grijs en wit, al maar de diepte en de weerspiegeling van de wolken, nergens en geen oogenblik ’t zelfde…” De tentoonstelling Zó Hollands duurt nog tot en met zondag 11 september a.s. Nog zes dagen dus.
De documentaire Hollands licht uit 2007 is idd zeer de moeite waard. Prachtig en interessant. Ik zag 'm destijds in de bioskoop, helaas vind ik 'm (nog) niet terug op internet.
BeantwoordenVerwijderenEn Vincent Icke is altijd +1. Lees zijn columns/boeken!
BeantwoordenVerwijderenHoe speciaal is Hollands licht? Beperken we ons tot Holland in eigenlijke zin, eventueel met Zeeland erbij, dan zou je inderdaad kunnen denken aan de inbreng van door de Noordzee gespiegeld licht als gemeenschappelijk element. En zou dat licht dan anders zijn dan langs de duitse waddenkust of in Denemarken? België? Kanaalkust? Wordt beweerd. Het licht op de Veluwe of ten oosten van de Ijssel (ook Nederland maar strikt genomen geen Holland) is toch weer een tikje anders, menen we zeker te weten, mogelijk als gevolg van de grotere afstand tot grote waterpartijen. Maar anders dan verderop naar het Oosten? Houdt het Hollands licht achter Enschede op, of is het al ver voor de Ijssel gedaan met dat speciale Hollandse licht? Verder is het licht niet alleen per plaats in Nederland maar vooral ook per seizoen nogal verschillend, naar gelang weersomstandigheden ook. En tenslotte maakt het nogal wat uit of het licht valt op een jaren '80-woonervenwijkje van uit grijsgeel baksteen opgetrokken ééngezinswoningen, met daartussen de geparkeerde opeltjes, fiatjes en fordjes, en hier en daar een grasveldje met hondendrollen, of op een door rechte sloten doorsneden weiland met wat eind 19de eeuwse boerderijen en een handvol zwart-witte koeien.
BeantwoordenVerwijderenZouden wij hier huizen hebben zoals ze in mediterrane sferen wel bestaan, hoe zouden die het dan doen onder hollands licht, en omgekeerd, wat doen onze saaiste en kneuterigste huizen uit een Zoetermeers nieuwbouwwijkje in mediterraan licht? Een Veluws beukenbos in mediterraan licht of een olijfboomgaard in hollands licht? Veel verschillen in licht zijn hoogstwaarschijnlijk niet zozeer gevolg van verschil in het licht zoals het in Nederland of Italië vanuit het hemelgewelf valt, maar eerder in waar het licht op valt.
Ik verbeeld me dat het licht in Zeeland net weer wat lichter is dan in Noord Holland, alsof de Ooster- en Westerschelde toch net weer wat anders doen dan de plas bij Akersloot of het IJsselmeer. Maar -als meer mensen die indruk hebben- is er een objectieve lichtmeting die bevestigt dat zo'n verschil er is?
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er een flink element van (auto)suggestie in dat veelbezongen Hollandse licht zit en dat het voor een deel kletspraat is. Er is niet zoiets als één hollands licht, uniek voor Holland en enkel voor Holland. Dat maakt de kunstwerken van schilders die naar eigen zeggen zich door Hollands licht lieten inspireren natuurlijk niet minder. Het gaat er uiteindelijk om wat zij met hun verbeelding doen, en als kletspraat daarbij helpt, hetzij voor de kunstenaar zelf, hetzij voor de kunstbeschouwer, zo veel te beter.
Wat dat mediterrane licht betreft waar Oets zich door liet inspireren: de kleurrijkdom die je in zijn schilderijen vindt is niet zo heel realistisch. Voor zover er sprake is van mediterrane kleurrijkdom is die er in elk geval niet in de zomer. Fletse dorre boel, stoffige wegen. Er is vanaf half juli rond de Middellandse Zee überhaupt weinig kleur meer over, afgezien van de Méditerranée zelf, die altijd weer even kitscherig blauw is. In tuinen waar mensen ijverig hun bloemetjes begieten kan het nog meevallen, maar voor de rest is er niet veel kleur. Maar er zijn kunstenaars die nou juist aan die kleurarmoede en die geringe contrasten inspiratie ontlenen.
Gezien de inhoud van Kees Rudolfs reactie, raad ik hem aan de documentaire 'Hollands Licht' te gaan zien.
BeantwoordenVerwijderenDe mythe, de werkelijkheid, de film