Met Joop is alles weer bij het oude. Ik ken hem al lang, want hij behoort tot de vaste jongens van een kroeg op Kattenburg, waar ik wel eens kom. Joop is een grote, logge man, tegen de zestig. Hij heeft vroeger gevaren, maar hij 'was niet handig aan boord', een understatement dat hij gebruikt om te verklaren dat hij over de ganse aardkloot in ziekenhuizen heeft gelegen. In Buenos Aires zetten ze zijn gebroken arm, in Singapore amputeerden ze zijn grote teen, zijn linkeroog werd hem in Batavia ontfutseld ('door dr. Van den Burg, een hele gemoedelijke baas') en zijn galblaas liet hij achter in Houston. Op zijn geteisterd lichaam reis je de hele wereld rond en je krijgt begrip voor zijn tien jaar geleden genomen besluit voortaan aan de wal te blijven. Hij drijft een onduidelijke handel, maar bevindt zich voornamelijk in die kroeg.
'Ik mot hier wel komen,' zegt hij op ogenblikken van inkeer, 'de klanten komen heus niet bij me thuis.'
Thuis is een kamertje, op een steenworp afstand van de tapkast, want aan het huwelijk heeft Joop nooit willen beginnen.
'Wat moet een zeeman nou met een vrouw?' zegt hij.
En als er dan altijd weer een omstander bereid blijkt de aardige zegswijze 'in ieder stadje een andere schatje' te plaatsen, glimlacht hij geheimzinnig als iemand die zich ergens niet over wil uitlaten. Maar ik voor mij geloof dat het geen schatjes waren, maar kroegjes.
Goed, op zijn mistige manier rolt Joop door het leven. Alle dagen zijn eender. Soms valt de borrel beter dan gisteren, maar markanter verschillen zijn er niet.
Doch een maand of wat geleden kwam er opeens een zekere kentering in zijn bestaan.
Zijn solide, altijd onbeduidende en daardoor zo rustgevende conversatie kreeg een ontevreden toets.
'Ik sta hier elke dag maar te zuipen in die rotkroeg,' zei hij. 'Dat is toch geen leven voor een mens? Zo leeft een zwijn. En dat, terwijl er zoveel moois op de wereld is.'
De andere vaste jongens hoorden er van op. Ze zagen eruit of ze best eens een opsomming van al dat moois op de wereld zouden willen horen maar ze hadden de tact er niet om te vragen. In Joop gistte het, dat stond vast. En al gauw nam zijn onvrede met zich zelf de contouren aan van een plan.
'Ik ga buiten wonen,' annonceerde hij op een middag. 'Ik heb al een jofel huisje op het oog. Helemaal in het groen. En nog geen vijfendertig minuten van hier op de brommer.'
'Heb je dan een brommer?' vroeg de kastelein.
'Nee, maar die ga ik kopen,' zei Joop.
En hij dronk nors zijn glas uit, uitdagend om zich heen kijkend of iemand soms 'dat doe je tóch niet' zou durven zeggen. Maar niemand deed het. Sterker nog, dat huisje van Joop werd langzaam maar zeker een gezamenlijk beleefde droom. Hij kon zo smakelijk vertellen hoe hij - 'wie doet me wat?' - in zijn tuintje zou zitten, onder het gretig inademen van frisse lucht. En dat is het mooiste wat er is, frisse lucht, daar waren alle vaste jongens het over eens. Ze zouden geregeld bij Joop op bezoek komen, om er ook van te genieten, lekker ver van die benauwde kroeg.
'En dan gaan we met een klein, fris flesje bier ernaast zitten vissen jongens, en dan is voor ons het sociale vraagstuk opgelost.'
Zelfs de kastelein, een habituele scepticus, werd ten slotte meegesleept en verleende zijn belangeloze bemiddeling bij de aankoop van een ijzersterke tweedehands brommer, die Joop moest bevleugelen om naar zijn hemel te kunnen toevliegen.
Met dat voertuig is hij vorige week, in schemerige toestand, tegen een auto opgereden, waarbij hij zijn pols heeft gebroken, gewoon omdat hij nu eenmaal altijd iets breekt. De brommer is een total loss. En dat huisje..
'Ik ben blij dat ik nog niet gehuurd had,' zei hij gisteren tegen me. ''t Is mooi, hoor. Maar toch niks voor ons soort mensen.'
En somber glimlachend pakte hij zijn glas, met zijn linkerhand want de rechter zit in het gips. Maar omdat hij dagelijks veel oefent, tilt hij links ook al heel handig en morst geen drup.
Nou ja, je kunt toch ook wel leven zonder frisse lucht.
Kronkel
Uit: Alle Kroegverhalen - Simon Carmiggelt
Singel Pockets, 1996
Uitgave in samenwerking met
B.V. Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN 90 413 30224/CIP/NUGI 300
;-) je ziet het helemaal voor je... blijft mooi
BeantwoordenVerwijderenVan Carmiggelt heb ik nooit zo heel erg veel gehouden. Te Amsterdams misschien en althans in herinnering altijd een beetje (te) links angehaucht beetje een Den Uijl man. Als kind kwam ik met mijn vader bij een bekende illustrator in Amsterdam. Bij haar ging je zoals in het boek "Tijl Uilenspiegel" door het raam naar binnen (prinsengracht). Zij sprak altijd over Simon.
BeantwoordenVerwijderen