De 50 beste gedichten (32)


De 50 beste gedichten (32)

Mario Luzi - Tot mijn moeder vanuit haar huis

Ik lig hier in jouw oude, grijze huis
stil op mijn rug in een smal bed, misschien
is 't wel jouw bed van toen. Ik luister
en tel de uren die oertraag voorbijgaan
onder de wolken die 's nachts in augustus
hier voren trekken boven 't schrale landschap.

Een man die 's nachts nog laat van 't veld terugkeert
wisselt moeizaam een groet met zijns gelijken,
beklimt de steilte en 't straatje, en gaat de deur
in van zijn wrakke kot. De broeiende
sirocco omwoelt de slaap en maakt wie ziek
en opgesloten is gek van verlangen.

Ik slaap nog niet, ik volg de nachtbrakers,
een jonge idioot of kindse grijsaard,
van wie de stappen klinken op de keien;
ik laat en neem de last van mijn bestaan
en ik daal af, daal dieper af dan ooit
hier in dit tijdsgewricht, hier in dit volk.

[Vertaling: Frans van Dooren]

De Italiaanse dichter Mario Luzi (1914-2005) wordt in eigen land als een van de grootste dichters van de 20e eeuw beschouwd, maar buiten Italië is hij helaas weinig bekend, i.t.t. bijvoorbeeld zijn tijdgenoot Eugenio Montale. Evenals Montale bewoog Luzi zich in de jaren '30 in schrijverskringen van Italië's toenmalige literaire hoofdstad Florence, maar de Nobelprijs die Montale wel werd toegekend bleef buiten het bereik van Luzi, ondanks herhaalde nominaties.

Sinds ik enkele maanden terug op een handvol vertaalde gedichten van Luzi stuitte in een oude editie van het al vaker door mij geprezen literaire tijdschrift De Tweede Ronde, ben ik gefascineerd geraakt door zijn werk. Je zou kunnen zeggen dat zijn poëzie zich concentreert op het moment, dat hij als het ware in de breedte uitbouwt. Een van zijn gedichten heeft de titel L'immensità dell'attimo; de onmetelijkheid of oneindigheid van het ogenblik, en men zou dat het motto van de poëzie van Luzi kunnen noemen. Collega-dichter Giovanni Giudici heeft hem de dichter van de 'pienezza' genoemd; de volheid. Maar in die volheid van het nu is het hele verleden inbegrepen. 'Achter mijn rug verheffen zich de jaren/ in zwermen' zegt hij in het gedicht Tegen de veertig, waarin hij vlak voor zijn 40e verjaardag terugkijkt op zijn leven:

In Tot mijn moeder vanuit haar huis beschrijft de dichter hoe hij 's nachts wakker ligt in haar 'oude, grijze huis'. Het nu begint grotere vormen aan te nemen en het feit dat hij refereert aan zijn moeder impliceert natuurlijk al een inbegrip van het verleden. Maar het is niet alleen de band met zijn moeder, het is de band met heel het volk waar hij uit afkomstig is, zoals zo mooi wordt verwoord in de laatste regels. Luzi is er een meester in uitgaande van het moment een sfeerbeschrijving neer te zetten die uiteindelijk veel verder strekt dan het nu. Hij is in zijn poëzie voortdurend op zoek naar het contrast tussen de tijd en de eeuwigheid, tussen het individuele leven en het totale leven, tussen de verschijningsvorm en de essentie. Bovenstaand gedicht is een goed voorbeeld van al deze aspecten. Zijn religieuze beleving speelt bij dit alles ongetwijfeld een grote rol: Luzi stond bekend als katholiek dichter, al is die religieuze invalshoek volgens velen meer mystiek dan christelijk.

De poëzie van Mario Luzi is wel hermetisch genoemd; een term en een type poëzie waarmee ik weinig op heb en die meestal neerkomt op in zichzelf gekeerde poëzie, dichten om het dichten, het gedicht en vooral het wordingsproces van het gedicht zelf als onderwerp. Maar wat de poëzie van Luzi gemeen heeft met die 'hermetische' poëzie is de gekeerdheid in zichzelf , maar dan op een geheel andere manier die mij veel meer aanspreekt. De gedichten van Luzi zijn niet 'moeilijk' maar hun 'hermetische' karakter schuilt daarin dat je na het lezen van het gedicht niet voort wilt naar het volgende gedicht, maar vooral in dat gedicht dat je zojuist hebt gelezen wilt blijven hangen om het je aldus geheel eigen te maken.

Als laatste voorbeeld van de sfeertekening van Luzi geef ik de eerste van de drie strofen van het gedicht De kroeg;

Scherp tekent de herfst de bergen af, de wind
doet de oude straatstenen stinken naar reuzel,
blaast uit de bakkerij walmen van rijshout
in golven tussen de huizen en de krotten.
Ik sta hier in de kroeg voor 't raam, iemand
die nauwelijks voor één dag een naam bezit,
ik kijk en kijk. De morgen schuifelt voort,
dringt langzaam 't donker hol binnen. De waard
telt de inkomsten, schrijft donderdag op 't marmer,
de vrouw rommelt wat rond bij 't vuur, loert in

de richting van de deur wachtend op klanten.

Kees Bakhuyzen

Meer: de 50 beste gedichten.

2 opmerkingen: