Absurdisme

door Dick Gilsing

Van tijd tot tijd hoor je de wonderlijkste spreekwoorden en uitdrukkingen. Het zijn vaak verhaspelingen van één, twee of meer uitingen die in een spreekwoordenboek terug te vinden moeten zijn. “Iemand over zijn stag laten gaan”. Of: “Een haan kraait niet naar een dode kip”. En: “Zoals de zweep thuis klapt, klapt hij nergens”. Ze hebben het effect van nonsensicale humor, zoals die voorkomt in teksten van Carrol, Jarry, Charms en Kafka. De laatste is dan meteen een hele grote verteller van absurdistische verhalen. Maar ook komieken, cabaretiers (Wim Helsen), toneelschrijvers en filmmakers konden en kunnen er wat van. Sommigen hanteren een absurde stijl van humor, anderen creëren een vervreemdende sfeer, rare woordcombinaties en zinswendingen, absurdistische plotverschuivingen, vreemde figuren, handelingen zonder enige logica. Ze zetten onze wereld even op z’n kop. We happen naar een lineair en logisch verband. Maar dat is er niet. Vaak ontbreekt iedere pointe. En is er alleen maar nonsens, die ons wel de nodige eerste hulp biedt bij een al te gesloten wereldbeeld.

“Chico: De vuilnisman is er. Groucho: Zeg maar dat we niets nodig hebben.” “Dikke boems de biggenknijper kan niet door de puntenslijper”. “Geluk zit soms in een klein broekje”. “Ach Ober, ik heb per ongeluk mijn koffie opgedronken! Zou u het heel erg vinden mij een nieuwe te brengen”. “Onweert het in mei, dan is April voorbij”. “Als ik een verkeerd nummer gedraaid heb, waarom neemt u dan op?” “Ik ben niet getrouwd; mijn schoonouders konden geen kinderen krijgen”. “Neurotische spermatozoïde die vlak voor de grote sprong in paniek raakt: “Je hoort van die enge verhalen, je weet wel, van die pil die vrouwen schijnen te slikken, of dat onze jongens zich te pletter liepen tegen een muur van rubber! En als het eens een homofiel is?” “Steden zouden op het platteland gebouwd moeten worden. Het is er zo heerlijk fris”. “Ik heb jullie opstellen nagekeken: Ik moe. Ga slapen. Heleboel tijd later: wekker tring tring. Ik word wakker. Gaap.Gaap. Van wie is deze korte novelle?” “De rol van de wetenschap als hedendaags katechon is niet meer – maar ook niet minder – dan een illusie. Ook al is twaalf dozijn nog altijd een gros en pi 3, 141592653589793238462643383279 en nog wat. Wetenschap is in mijn ogen een zelfzuchtige, eendimensionale bezigheidstherapie. Een omtrekkende beweging om fragiele structuur aan te brengen in de allesomvattende chaos, een vorm van religie zeg maar. Als bange kinderen blijven we krampachtig zoeken naar systeem en duiding. Opnieuw een gesloten cirkel. Eén plus één is twee.” “Wat gebeurt er met de gaten als de kaas op is”?

Deze teksten zijn – in willekeurige volgorde – van Wim T. Schippers, volkswijsheid, Thurber, Van Warmerdam, The Marx Brothers, Buddingh’, Allais, Koolhaas, A.H.J. Dautzenberg en Woody Allen. U kunt zelf de juiste naam bij de juiste apekool zetten. De laatste dinguerie is van Brecht, een vraag die ook gesteld wordt door de filosoof Roy Sorensen. In het VPRO-programma Wintergasten (2010) werd hij geïnterviewd door Raoul Heertje over dingen die er niet zijn, zoals de gaten in de kaas.
Sommige van deze – en andere – onzin komt voor in de vermakelijke bloemlezing van Tysger Boelens en Gerrit Komrij: Perplexicon. Het abc van de nonsens (2007). Een heerlijke verzameling flapdoodle bij elkaar. Absurdisme van het lichtere soort, balancerend tussen filosofische verbazing en prettige gekte. Zwaarder is wat we Het Absurdisme van in en na WO II noemen, een filosofische stroming waarvan Camus de grondlegger is, vooral met zijn De Mythe van Sisyphus (1942). Daarbij sluiten het existentialisme van Sartre en De Beauvoir aan, evenals het Absurde Theater van Beckett en Ionesco. Beckett is in Nederland vertaald door Jacoba van Velde, die in 1953 de existentialistische roman De grote zaal publiceerde en in de jaren zestig en zeventig als dramaturge verbonden was aan toneelgroep Studio, die onder leiding van Kees van Iersel het werk van genoemde absurdistische toneelschrijvers (ook van Adamov en Obaldia – van de laatste verscheen onlangs de geestige en tegelijkertijd tragische absurdistische roman De Graf zeppelin of De lijdensweg van Emile / vertaling uit het Frans van Mirjam de Veth) in Nederland introduceerde. De roman van Jacoba van Velde (zus van de schilders Bram en Geer) is in oktober 2010 opnieuw uitgegeven en gepromoot door de Stichting Collectieve propaganda van het Nederlandse Boek. Wat Camus betreft kunnen we zeggen dat zijn gedachtegang - in het kort - hierop neerkomt: Het leven heeft geen enkele betekenis. Dan kun je zelfmoord plegen. Of je creëert een kunstmatige betekenis (bv in godsdiensten). Zijn optie is: je realiseert je de betekenisloosheid van het bestaan en houdt je niettemin in leven. Dan ben je een absurdistische held.

Iets van die absurdistische held heeft A.H.J. Dautzenberg, die in 2010 debuteerde met Vogels met zwarte poten kun je niet vreten. In het voorjaar komt zijn tweede boek (De Samaritaan) uit. Dertig verhalen telt zijn debuut, alle geheel verschillend van onderwerp en toon. Soms zijn ze vermakelijk. Soms bloedstollend mooi. Soms uitermate gruwelijk. Soms erg melig en flauw maar tegelijkertijd ook weer verontrustend. En altijd absurdistisch. Een meisje dat hoofdpijn heeft stopt zich achter het behang en wordt nooit meer teruggevonden. Twee enthousiaste westerlingen wonen de steniging bij van een verkracht Afrikaans meisje. Een jongen krijgt met kerst een doos met twee vechtende mininegers. Dochter houdt zich in de woestijn in leven door het sperma van haar vader te drinken. Een directrice van een groot concern wordt gekidnapt door Eskimo’s. Een vrouw heeft een kraantje op haar rug waaruit water komt. En zo zijn er nog vierentwintig andere gekscherende en ontregelende verhalen. Dautzenberg verklaart zich in de verantwoording en elders schatplichtig aan o.a. Kafka, Camus, Reve en Grunberg. Het gaat hem niet om leuke woordspelingen of een lollig soort absurdisme. Hij wil absurdisme dat schuurt en gaat over existentiële vragen. Hij schept een gruwelijke en soms bloedstollend mooie wereld waarin hij de lezer – soms tegen zijn/haar wil - gevangen houdt. In dit verband lijkt het niet toevallig dat de hoofdpersoon in het verhaal Glückauf verwijst naar de film Inland Empire van David Lynch. Ook zo’n bizarre, vreemde en ontregelende droomwereld. “Stel nu”, vraagt de hoofdpersoon, “meneer de koempel, stel nu dat een dove naar Inland Empire kijkt, hoe zou hij die film dan beleven?” ”Naar wat?” “Zou hij zonder de mysterieuze en aanzwellende muziek niet gewoon door de aanstellerige kitch van die Lynch heenprikken?” “Kameraad, ik weet niet waar je het over hebt. Maar het is hoog tijd dat jij de mijnen in gaat.” Een opmerking die niet gespeend is van enige (zelf)ironie en (zelf)relativering. ‘Dat dan weer wel’. Om maar eens een uitdrukking te citeren die Dautzenberg wat al te vaak in zijn eerste dertig gepubliceerde verhalen gebruikt. Tenslotte nog een absurdistische kwinkslag uit het verhaal Bingo, waarin de schrijver op een gezapige manier verslag doet van een bingo-avond in een bejaardentehuis tot er enige beroering ontstaat, wanneer de ene bejaarde tegen de andere opmerkt: “Als u een breezer voor mij bestelt, mag u mij straks neuken.” Het is bij Dautzenberg vaak humor van een rauwe, bijzonder bizarre soort, die niet iedereen zal bevallen, maar die vaak wel ontregelend werkt.

2 opmerkingen:

  1. Op mijn blog probeer ik ook een mix van humor en absurdisme te brengen. Dat lukt niet zo. Maar oefening baart kunst!

    BeantwoordenVerwijderen