Alles was een vergissing geweest.


Bij het binnengaan van de kapel overviel Treger, zoals altijd bij het betreden van een katholiek Godshuis, een gevoel van bange onzekerheid. Het was niet één bepaald ding, en ook niets dat tastbaar werd of onder woorden gebracht kon worden, dat hem beklemde en zich vernederd en bedreigd deed gevoelen. Het scheen een diepe, niet te onderdrukken of terzijde te schuiven gewaarwording te zijn van het vergeefse en futiele van het leven, niet alleen van zijn eigen leven, maar van alle bestaan. En het verschrikkelijke daarbij was, dat Treger bepaald geen atheïst of een gemakzuchtig belijder was die alles 'symbolisch opvatte' om niets meer ernstig te behoeven nemen. Neen, Treger ontkende allerminst de grote, immers onfeilbaar geopenbaarde waarheden, maar wat maakte het uit? God was mens geworden, had geleden, was gestorven en begraven, en opgestaan van de doden. Maar waarom en waarvoor? Eens immers zoude alles terugkeren tot wat het geweest was: het eeuwig niets. De sterren zouden uitdoven en met vernietigende vaart uit het hemelgewelf nederstorten. Alles zoude vergaan. Nee, niet verwoest zoude het worden: het zoude tot niets worden, het niet zijn van het niet bestaan en nooit bestaan hebben. Tijd, ruimte en stof zouden niet meer zijn, en zelfs God zoude het niets zijn. Er zoude, voor eeuwig, geen tijd meer zijn waarin God kon scheppen. Alles was een vergissing geweest. 'De kindertjes hebben hun best gedaan, de kindertjes mogen naar huis toegaan,' dacht Treger. 'De overledene heeft zijn lichaam ter beschikking gesteld van de wetenschap.'

Uit Bezorgde Ouders - Gerard Reve
Pagina 143/144
Uitgeverij Veen

2 opmerkingen: