Donderdagochtend 13 januari 2011 ben ik op de Nederlandse Ambassade in *** verhoord door twee rechercheurs van de rijksrecherche, A*** B*** en A*** M***, over het etentje bij Bertus Hendriks op 3 mei 2010, waar raadsheer Tom Schalken aanwezig is geweest. Raadsheer Schalken was de opsteller van het bevel dat het Amsterdamse Gerechtshof heeft afgegeven aan het Openbaar Ministerie van de Amsterdamse Arrondissementsrechtbank om over te gaan tot vervolging van Geert Wilders. Tijdens dat etentje van 3 mei, zo was me gevraagd, zou ik een praatje over de islam moeten houden, en dat heb ik ook inderdaad gedaan.
Op 6 mei 2010 zou ik door de Rechter-Commissaris als getuige in de zaak tegen Wilders gehoord worden. Alle genodigden bij deze eetpartij wisten dat, ook Raadsheer Schalken. Behalve de gastheer, Bertus Hendriks, kende ik geen der aanwezigen. Toen ik kort na binnenkomst werd voorgesteld aan een zekere Tom Schalken, en toen me even later verteld werd dat Tom Schalken de raadsheer was die ‘had meegewerkt’ aan het vervolgingsbevel, was ik van oordeel dat ik beter onmiddellijk weer naar huis kon gaan. Ik heb me laten ompraten om dat niet te doen. De rest is
geschiedenis: het Wilders-proces moet opnieuw gevoerd worden.
Het verhoor van 13 januari ging over de vraag of Schalken mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd door met mij te praten en door te zeggen wat hij in die gesprekken gezegd heeft. Ik was geen verdachte (denk ik), maar het verhoor heeft weinig bijgedragen aan mijn zelfrespect. Het begon al meteen verkeerd. Ik werd de ambassade niet binnengelaten, en ben maar weer naar huis gegaan. Ik vermoedde dat de uitnodiging verhoord te worden een practical joke was geweest. Leuk. Moet kunnen. Daar is de e-mail voor.
Eenmaal weer thuis, werd ik op mijn Nederlandse mobiele telefoon opgebeld door rechercheur A*** M***, die geïrriteerd was: ‘We zitten hier op u te wachten’. Hoewel ik nog steeds rekening hield met de mogelijkheid van een practical joke, ben ik toch maar naar de Ambassade teruggegaan, wat ik natuurlijk nooit had moeten doen.
De tweede keer werd ik wel binnengelaten, en van ongeveer half tien tot ongeveer kwart over twee met korte pauzes voor WC-bezoek verhoord. Dit is voor een niet-professional te lang. Ik bedoel: Dat was voor mij te lang. Ik wilde bovendien de ondervragers te veel ter wille zijn, wat bijvoorbeeld blijkt uit mijn antwoord op de vraag wie de voorzitter geweest was op de avond van 3 mei. Na enige aarzeling antwoordde ik ‘Bertus Hendriks?’ Dat was onjuist: zoals de ondervragers al wisten, was dat de officier van justitie in het stadje X, de heer Y.
De functie van de heer Y. is in deze context van groot belang. Het gedrag van Schalken was ongewoon, maar dat iemand waar een officier van justitie bij zit, zich aan mogelijk strafbare feiten schuldig maakt, ging ook mijn voorstellingsvermogen te boven. Bij mijn verdere gedragingen en publicaties ter zake heb ik dan ook geen moment overwogen dat deze effect zouden kunnen hebben op de procesgang tegen Geert Wilders.
Mijn ondervragers op die ambassade hebben mij niet om geheimhouding of vertrouwelijkheid gevraagd. Ze hebben mij wel onder druk gezet om antwoorden te geven op vragen waarop ik het antwoord niet wist. Dat zal wel bij hun taak horen, maar ik had daar meer weerstand aan moeten bieden. Ik heb het gevoel dat ik dat de eerste uren nog wel gedaan heb.
Tot mijn verrassing beschikten ze over e-mails die ik ooit verstuurd heb aan Bertus Hendriks. Niet al die e-mails hadden met de zaak te maken, voor zo ver ik in de gauwigheid kon zien. Hadden ze die van Bertus Hendriks gekregen? Interessant, en als het zo is, goed te weten voor wie met deze vrome activistische mensenvriend mailverkeer onderhoudt: de politie leest mee.
Eén van de mails had als onderwerp ‘Ockham’. Het ging om de toepassing van de wet van het ‘mes van Ockham’ op godsdienstige terreur. Deze wet luidt, vereenvoudigd gezegd, dat de simpelste verklaring altijd de beste is. Eén van de twee speurders begeerde van mij te horen waar dat ‘Ockham’ op sloeg. Wilde hij me in de war brengen, of koesterde hij echt een of andere argwaan? Zo ja, welke?
Er werd ook weer zo’n gevreesde 1-2-3-noem-maar-eens-op-vraag gesteld. Tegenover Jeroen Pauw en Tofik Dibi had ik me al eens door zo’n vraag volstrekt in de war laten brengen, en dat tijdens live tv. ‘Noemt u maar eens op waar u het soort dingen dan hebt geschreven, die u op die avond bij Bertus aan tafel verteld hebt’, luidde de opdracht. Het kostte me inmiddels grote moeite om op de titels van mijn eigen boeken te komen.
En, welk justitieel onderzoek kan er in vredesnaam worden vlotgetrokken door het antwoord te weten op de vraag ‘Meneer Jansen, hoe vaak publiceert u een boek?’. Het moet een belangrijk punt geweest zijn, want lang niet alle vragen en antwoorden hebben het officiële verslag van het verhoor gehaald. Deze vraag daarentegen, en een antwoord erop, wel. Of was dat ook om me in de war te maken? Maar waarom zou ik in de war moeten worden gemaakt.
De inhoud van mijn verklaring van 13 januari was ongeveer gelijk aan wat ik al geschreven heb in een artikel over het Wildersproces, ‘
De Tokkies en de Takkies', in: Carel Brendel, Hans Jansen en Nahed Selim,
De Onzichtbare Ayatollah. Uiteraard is het verslag van dit verhoor geheim. Dat was bij de Inquisitie ook altijd zo, en het zal zijn nut wel hebben. Het is zo geheim dat het zelfs niet vanaf een ambassadecomputer via internet naar de Officier van Justitie in Den Haag verstuurd kon worden. Desalniettemin heeft Uitgever
René van Praag het opnameapparaat met daarop het verhoor (en misschien wel veel meer dan dat) opgehaald bij Gevonden Voorwerpen van Schiphol, in de nacht van 16-17 januari. Later op die dag heeft hij het aan een politiefunctionaris overhandigd, op een politiebureau in Amsterdam.
Ik ben niet gewoon dom, ik ben driedubbeldom. Ik had bij het eetpartijtje op 3 mei mijn instinct moeten volgen en weg moeten gaan. Ik had toen ik 13 januari 2011 niet op de Ambassade werd toegelaten, die dag verder aan het zwembad moeten doorbrengen. Ik had toen ik desalniettemin terugkwam, na een aantal uren verhoor om een flinke pauze moeten vragen.
Toch moeten we maar volhouden en ons naar vermogen verzetten tegen de verdere islamisering van Nederland, waarvoor rechters als Schalken zich zo enthousiast inzetten. We zullen het individueel moeten doen, het justitieapparaat doet immers niet mee: dat drinkt liever thee in de moskee en woont in eerbiedige poses iftaar-maaltijden bij, maar bestrijdt tegelijkertijd burgers van wie niemand iets te vrezen heeft en probeert gekozen politici het zwijgen op te leggen.
HansJansen