De Beste Australische gedichten (1) John Foulcher – A crow that came for the chickens

Beest_510

Suddenly, there’s a disturbance in the fowlyard: 
the goats are like tall mountains

about the hollow where the cock and the crow
are tangled. Dust tumbles,

the bird from the sky
on its back, wings stretched, target eyes

rimmed with blood, beak open like secateurs –
the cry that’s usually heard

so slight and high, transformed
to an earth-bound bellow. I chase the hens away,

lean over this crow
that can’t move. Its iron sheen

shabby with dung and husks. It threatens me
but I manage to pick it up, and I notice

how smooth it is, feel its dripping wing
and steel-sprung neck, its steel talons

around my soft hands. The chickens tinkle
in the hay. The goats settle…

On the verandah now, it huddles, dark
as a hole in the wood, knocks the fibro

drunkenly. I should kill it, but don’t have the skill.
While I sit here writing,

it bursts with fear and isolation, its feathers
crisp as leaves on this perfect April morning.

John Foulcher (Sydney, 1942) is een van de bekendere Australische dichters van de afgelopen decennia. Hij behoort misschien niet tot de absolute top van pakweg vijf tot tien dichters (ik hoop hier nader op terug te komen in vervolgdelen in deze serie), maar hij is zeker onderdeel van de wat grotere groep die direct daarna komt.

Ik ontdekte Foulcher zo’n zes jaar geleden toen tijdens een van mijn vele speurtochten door tweedehandsboekwinkels in Sydney mijn oog viel op zijn New and Selected Poems, waarin ook het hierbovenstaande gedicht was opgenomen. Ik sloeg het boek open, las enkele van de gedichten en werd getroffen door de elementen die me zo vaak aanspreken in Australische poëzie: directheid, pretentieloosheid en een fascinatie met de ons direct omringende natuur, al maakt A crow that came for the chickens duidelijk dat die natuur verre van lieflijk is.

Omdat het Engels voor Nederlandse lezers her en der misschien wat moeilijk is, geef ik voor ik verder ga een transcriptie van het gedicht – een transcrptie met het oog op opheldering; ik pretendeer geenszins een ‘perfecte’ vertaling:

Plotseling is er een geritsel in het kippenhok/ De geiten zijn als hoge bergen// Vlakbij het gat waar de haan en de kraai/ verstrikt zijn. Stof valt neer,// De vogel uit de lucht/ op zijn rug, vleugels uitgestrekt, de doelgerichte ogen// omrand met bloed, de bek open al seen snoeischaar ­/ de schreeuw die gewoonlijk zo zwak en hoog// wordt gehoord, veranderd/ in een aardgebonden geloei. Ik jaag de kippen weg,// leun over deze kraai/ die zich niet kan bewegen. Zijn ijzeren glans// aangetast door mest en schillen. Hij dreigt me/ maar het lukt me hem op te pakken en ik merk// hoe zacht hij is, voel zijn druipende vleugel/ en een nek gehard als ijzer, zijn stalen klauwen// rond mijn zachte handen. De kippen gaan tekeer/ in het stro. De geiten komen tot bedaren…// Op de veranda nu krimpt hij ineen, donker/ als een gat in het hout, slaat als dronken// tegen het cement. Ik zou hem moeten doden, maar mis de kracht./ Terwijl ik hier zit te schrijven// zit hij gevangen in angst en isolatie, zijn veren/ fris als de bladeren op deze perfecte ochtend in april.

‘Mijn poëzie is een niet-aflatende verkenning van de duisternis, maar ik wil niet dat ze slechts als duister wordt gezien,’ zo zei Foulcher ooit in een interview. Die hang naar duisternis is voor een groot deel bepaald door de vroege dood van zijn vader (die overleed toen de dichter negen jaar oud was). Foulcher toont de natuur (en daarmee het leven) zoals ze is: mooi maar wreed, fascinerend maar breekbaar. De krachtige figuur van de kraai wordt middels een hopeloze manoeuvre getransformeerd tot een zielig bloedend slachtoffer, waarbij zijn schoonheid wordt aangetast door de direct omringende gevaren van de andere dieren die zich nu sterker voelen en door de mest en schillen die zijn tot voor kort nog zo perfecte schoonheid hebben aangetast.

Natuurlijk kan de lezer in dit alles een analogie zien met de dagelijkse wereld rondom ons. Je kunt het gedicht echter ook lezen voor wat het is: een kraai die door zijn vermetele optreden en hebzucht in een flits verandert in een hopeloze verliezer, ten dode opgeschreven. Dit is de lezing waar ik voor kies, de puur esthetische van het gevecht in de natuur, waar daders binnen de kortste keren kunnen veranderen in slachtoffers en waar van de aanvankelijke schoonheid weinig meer overblijft. Aldus houdt dit gedicht, mede door de zo raak gekozen beeldspraak (zie die ‘geiten als bergen’, zie ook die prachtige, voor mij zeer ontroerende laatste zin) zijn zegginskracht, ook na de vele keren dat ik het heb gelezen.

Kees Bakhuyzen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten