door
Dick Gilsing
Wat is er aantrekkelijk aan een
film noir? Is het de smoezelige, rokerige sfeer uit een onherroepelijk voorbij verleden? Of is het de vernietigende kracht van de
femme fatale, van wie meestal eerst de benen in beeld worden gebracht? Jaarlijks wordt in San Francisco een groot Film noir festival gehouden (Noir City); afgelopen januari (21-30) voor de negende keer. Tien dagen lang vinden liefhebbers van dit genre elkaar in het Castro Theatre, waar ze worden getracteerd op gerestaureerde versies (dit jaar bijvoorbeeld
High wall – 1947,
Loophole – 1954 en
The Hunted – 1948) en op een Noir City Bus Tour in en rondom SF, compleet met filmclips en een bezoek aan locaties, die gebruikt werden in
film noirs als
Dark Passage ,
The lady from Shanghai en
Vertigo. En op vele
film noirs natuurlijk. Van toen en nu. In de VS zijn er in de jaren veertig en vijftig zo’n vijftig gemaakt. Daarna weer vanaf de jaren zeventig, zoals
Chinatown (Polanski 1974),
LA Confidential (Curtis Hanson 1997) en
Memento (Christopher Nolan 2000). Wel allemaal in kleur. Nolan maakte zijn eerste film (
Following, -een echte
film noir) met een budget van 10.000 pond in zwart-wit en won daarmee op het Rotterdams filmfestival van 1998 een Tiger Award, waarna de weg naar Hollywood (
Memento dus) voor hem open lag. De vraag is: waarom zo’n groot festival toegespitst op alleen de
film noir? Het wemelt tegenwoordig van de filmfestivals, maar meestal worden er nieuwe films vertoond. Of films uit een bepaald land (in Nederland op het Iraans festival). Of het gaat om documentaires, animatiefilms of korte films. In Nederland ken ik verder alleen
Imagine (voorheen Amsterdam Fantastic Film Festival), maar daar krijgen we heel uiteenlopende genres als horror, thrillers en science fiction gepresenteerd. Heeft de
film noir iets te bieden wat niet terug te vinden is in andere soorten films?
Het is een hardnekkig misverstand dat de
film noir een Frans genre is. Dat werd ze pas in de jaren zestig (de term was toen al gebruikt door de Franse criticus Nino Frank, voor het eerst in 1946, - ten aanzien van de Amerikaanse
film noir dus). De filmische taal van de
film noir (met name de belichtingsstijl, de grote scherpte-diepte, het contrast tussen licht en donker) was voor een deel in het Duitse expressionisme (Dr. Caligari, Metropolis) ontstaan en naar de VS meegenomen door Duitse filmers als Lubitsch, Fritz Lang en Billy Wilder (oorspronkelijk uit Oostenrijk). De verhalen over
loosers/anti-helden en
femmes fatales werden o.a. gevonden in Amerikaanse detectiveromans, zoals die van Hammett en Chandler. De laatste creëerde als centrale figuur de privé-detectice Philip Marlowe. In films als
The maltese falcon en
Big sleep (met Humphrey Bogart) zijn deze
hard boiled verhalen duidelijk terug te vinden. En scenarioschrijver Robert Towne heeft nooit onder stoelen of banken gestoken, dat hij voor zijn verhaal van
Chinatown vooral de boeken van Chandler herlezen heeft en dat hij bij het ontwerpen van zijn hoofdfiguur Gittes (Jack Nicholson) voortdurend aan Philip Marlowe heeft gedacht. De
femme fatale is vaak in verband gebracht met de positie van de Amerikaanse vrouw die het in en na WO II zelf moest zien te redden. In de
film noir verstrikt ze de in duistere arena’s en louche zaakjes opererende einzelgänger in haar netten. De anti-held van zijn kant probeert zijn verliefdheid te loochenen met misdaad en misleiding van de wet. En zo is de
film noir een
hard boiled detective die eigenlijk een
lovestory wil vertellen. Sommige elementen uit de
film noir zijn om praktisch-budgettaire redenen ontstaan: de set werd met opzet duister gelaten, omdat werd opgenomen in de bestaande set van een andere film; vaak zijn totalen gebruikt met dialogen die haast toneelmatig (naast, of zelfs voor elkaar en met het gezicht naar de camera) zijn opgenomen, soms zelfs met ‘actual’ geluid (kwestie van geld dus). En zo ontstaat een donker verhaal met duistere types op louche plekken. Met veel schaduwwerking, spiegels, sigaretten en onderkoelde dialogen en een voice-over van de hoofdpersoon die het verhaal vertelt. Zoals in
Double Idemnity (Billy Wilder1944), met Barbara Stanwych als de
femme fatale. Deze verleidelijke vrouw blijft ook later voorkomen, bijvoorbeeld in
Fatale Attraction (Adrian Lyne 1987) met Glenn Close als de ff, en in
Femme fatale van Brian de Palma (2002). Het eerste shot in deze film laat ons Barbara Stanwych in
Double Idemnity zien. Gereflecteerd via het televisiescherm verschijnt Rebecca Romijn in beeld, de vv in deze
Femme fatale van de Palma, die op de bank naar deze klassieke film noir ligt te kijken.
In de Franse neo-noir regent het dan ook nog altijd. Zo zit Alain Delon in
Le Samouraï (1967 Jean-Paul Melville) in regenjas met opgeslagen kraag en hoed met zorgvuldig gedrapeerde randen onbewogen door landerig op en neer gaande ruitenwissers te turen naar verregende straten, terwijl hij zijn contactsleutels uitprobeert op een zojuist zich toegeëigende prachtige Snoek (zwart natuurlijk). Grunberg koos deze scѐne in het tv-programma Zomergasten. Zo zorgvuldig als Delon zijn hoed opzet zo zorgvuldig trekt Maurice Ronet in
Ascenseur pour l’ échafaud (1958 Louis Malle) zijn zwarte handschoenen aan om even later de perfecte (?) moord te plegen op zijn baas. Jeanne Moreau wacht buiten op hem. Miles Davis heeft de muziek er à l’improviste bij gespeeld. De
film noir gedrenkt in een vleugje existentialisme. Ondergedompeld in een troosteloze en desolate sfeer. Een wereld aan de andere zijde van het licht, waarin geen moraal bestaat, alleen mislukking en desillusie. Wie kan de verleiding weerstaan om daar af en toe in weg te zakken? Is de hoofdpersoon in de Amerikaanse
film noir een cynische looser met wortels in de Grote Amerikaanse Depressie, die in de Franse neo-noir lijkt eerder een gedesillusioneerd individu dat alle greep op de wereld om hem heen verliest. Een sombere zwijger die lichtelijk aanschurkt tegen het mondaine Parijse existentialisme van Camus en Sartre.
Natuurlijk zijn er ook parodieën gemaakt op de film noir, waarvan altijd bediscussieerd is of het een genre of een stijl is. De bekendste is
Play it again Sam (1972 Herbert Ross), waarvoor Woody Allen het script schreef en waarin hij de hoofdrol speelt. De titel verwijst naar een bekende claus van Ingrid Bergman in Casablanca: Play it, Sam. Again is er later abusievelijk aan toegevoegd in het collectieve geheugen, waarvan Allen dan weer dankbaar gebruik heeft gemaakt. Allen is in deze parodie filmregisseur en wil aan de vrouw. Hij wordt daarin bijgestaan door de geest van Humphry Bogart, ster in Casablanca en in
The Big sleep de verpersoonlijking van detective Philip Marlowe. Wanneer Allen met een meisje rondloopt in een museum, stuiten ze op een schilderij van Pollock. Allen vraagt haar wat het betekent, waarop zij antwoordt dat het voor haar al het negatieve in het universum, de leegheid van het bestaan belichaamt. Vaker wordt met de
film noir het werk van Edward Hopper (die niets van abstract-expressionisten als Pollock moest hebben) geassocieerd. Zijn schilderijen ademen een sfeer van melancholie, eenzaamheid, dreiging, desolaatheid, vergeefsheid. In zijn essay
Hoppers Hollywood laat Joost Zwagerman zien hoezeer filmregisseurs als Hitchcock (
Psycho), Sam Mendes (
American Beauty en
Revolutionary Road), Terence Malick en Wim Wenders (
Der Amerikanischer Freund en
Am Ende der Gewalt) geïnspireerd raakten door het werk van Hopper. Deze maakte nooit een schilderij van een verdoolde en verregende man naast zijn auto, maar volgens Zwagerman zijn kleurstelling, belichting en sfeer in verschillende
stills van bijvoorbeeld
American Beauty dermate ‘hopperesk’ dat ze te typeren zijn als typische Hoppers die Hopper nooit geschilderd heeft.
Het lijkt inderdaad beter te spreken van
film noir als stijl dan als genre, gezien ook het aantal kruisbestuivingen dat tot op de dag van vandaag bestaat en ontstaat. Zo is er
technoir, een genre waarin elementen uit de
film noir vermengd worden met cyberpunk en science fiction. In
The terminator (1984 James Cameron, met Arnold Schwarzenegger, - geen slechte naam in dit verband; hij krijgt in zijn geboortedorp Thal in Oostenrijk binnenkort een drie meter hoog standbeeld) is technoir de naam van een nachtclub. Ook
Robocop (1987) en
Avatar (2009 James Cameron) kunnen we ertoe rekenen. En met terugwerkende kracht:
Metropolis (1927 Fritz Lang) en
Alphaville (1965 Godard). Er zijn ook
cross-overs met comedy (
The big Lebovski van The Coen Brothers 1998) en met de western (
Once upon a time in the west 1968). De cultusheld uit
The big lebowski, The Dude Jeff Bridges, is teruggekeerd in het onlangs in Nederland uitgekomen en door de Coen Brothers geregisseerde
True gritt (2010), een western die - evenals de eerdere versie (1969) met John Wayne – gebaseerd is op de gelijknamige roman van Portis (1968). De eerste beelden ervan zijn een verwijzing naar en een ode aan
Once upon a time in the west. De hoofdfiguren in de films van The Coen Brothers worden door Zwagerman in een Volkskrantartikel (de Volkskrant heeft net een cassette met films van de broers uitgebracht) aangeduid als knuckleheads, sympathieke sukkels. In
True Gritt speelt overigens niet zozeer de lapzwans Jeff Bridges de boventoon maar de rechtlijnig handelende veertienjarige Hailee Steinfeld, die de sterren van de hemel speelt. Maar in de overige films van de broers zijn het dus vooral kleine kneuterige anti-helden, middelmatige ploeteraars met butsen in hun ziel, die zich steeds weer stoten aan dezelfde steen. Ze blijven geloven in een uitweg, maar hun geploeter brengt hen steevast in de hel. Gelukkig kunnen we hartelijk lachen om hun gepruts. Meer eigenlijk dan om het lot van de noir-helden. En dat werkt dan toch weer bijzonder bevrijdend. Het schept ook de nodige afstand.